Jungiaans woordenboek/N
Uiterlijk
- Neurose - is, in Jungs eigen woorden, "een dissociatie van de persoonlijkheid die terug te voeren is op het bestaan van complexen." Het probleem bij een neurose is dat, wanneer complexen onverenigbaar zijn met de bewuste houding, dat gedeelte dat te zeer in tegenstelling staat met het bewustzijn, wordt afgesplitst en een eigen leven begint te leiden. Aangezien die neurosen onbewust zijn, kunnen ze zich slechts indirect uitdrukken, d.w.z. via neurotische symptomen.
- Numineus - van het Latijnse numinosum, dat verwijst naar een effect dat onafhankelijk van de bewuste wil optreedt. Jung ontleende het begrip aan de Duitse theoloog Rudolf Otto, die het beschrijft als datgene waarvoor men huivert en waardoor men tegelijkertijd is gefascineerd. De mens ervaart numineuze gevoelens wanneer hij voelt dat hij afhankelijk is van iets dat groter is dan hijzelf, bijvoorbeeld bij het aanschouwen van een huiveringwekkend natuurlijk fenomeen zoals nachtelijke donder en bliksem. Daaruit ontstaan ontzag, huiver en angst. Jung wijst op het numineuze karakter van archetypen, die diep in het bestaan doordringen. Ook grote kunst, beladen met symboliek, maakt dergelijke gevoelens los.