Italiaans/Les05/Antwoorden
Uiterlijk
1.
1.1. B.
1.2. De Nederlandse Antillen en Aruba
1.3. A
2.
1. Ci siamo chiamati/chiamate
2. Ti lavi
3. Vi siete svegliati/svegliate
4. Ci incontriamo
5. Mi chiamo
3.
1. Jij kan/kunt
2. Zij willen
3. Ik wil
4. Wij kunnen
5. Hij/zij/u wil(t)
4.
1. Ik houd van de thee/ik vind de thee lekker.
2. De pizza is prima!
3. Gisteren heb ik kip gehad.
4. Het kaartje is mooi.
5. Ik reserveer het ontbijt.
5.
1. Ora! of Adesso!
2. Il letto è marrone.
3. Ieri, ho avuto una pizza.
4. Voglio una pizza, due limoni e fragole. (geen delle, is een opsomming.)
5. Il té è buono.