Gotisch/Les 2
Woordsoorten
[bewerken]Iedere taal bestaat uit verschillende soorten woorden. In het Nederlands heb je bijvoorbeeld:
- Zelfstandige naamwoorden: man, vrouw, kat, zwaard, radio
- Lidwoorden: de (school), het (huis), een (schild)
- Werkwoorden: slapen, hebben, bijten, zijn, huilen
Zelfstandige naamwoorden duiden altijd een mens, dier, begrip of zaak aan. Lidwoorden horen altijd bij een zelfstandig naamwoord. Werkwoorden duiden een handeling, gebeurtenis of toestand aan.
Werkwoord
[bewerken]Werkwoorden in het Gotisch zijn in te delen in 2 groepen, de sterke en de zwakke werkwoorden. Daarnaast bestaan er nog onregelmatige werkwoorden. Werkwoorden in het Gotisch worden vervoegd. Vervoegen houdt (bij werkwoorden) in dat, hoewel de woorden in de meeste gevallen hetzelfde begin hebben (dezelfde stam), de uitgang verschilt, afhankelijk van onder andere de persoon (1e persoon, 2e persoon, 3e persoon), het getal of de tijd.
Een belangrijk verschil met het Nederlands is dat er in het Gotisch een dualis bestaat voor de werkwoorden, deze bestond ook in het Oud Engels. Deze wordt vertaald als bijvoorbeeld "zij twee lopen", en duidt altijd iets aan dat door 2 mensen tegelijk wordt gedaan. Daarnaast is er ook een gewoon meervoud voor 3 of meer personen. Hoewel je deze vorm pas later zult leren, zul je het woord "dualis" al eerder tegenkomen. Ook duiken al vroeg termen als subjunctief, preterite en participium op. Ook deze hoef je voorlopig nog niet te kennen. De term indicatief moet je wel kennen, dit is de aantonende wijs, bijvoorbeeld "Ik doe". Dit in tegenstelling tot de gebiedende wijs "Doe!" en de subjunctief "Moge ik doen" (andere voorbeelden: "Men neme een ei", "Lang leve de koningin".
Sterke werkwoorden
[bewerken]Sterke werkwoorden hebben 4 mogelijke stamvormen:
A. De praesens (tegenwoordige tijd). Hiervan worden gemaakt:
- De infinitief (hele werkwoord: lopen)
- Het participium praesens (een tegenwoordig deelwoord: lopend)
- De indicatief praesens (de huidige tijd van de aantonende wijs: ik loop, jij loopt etc.)
- De subjunctief praesens (de coniunctivus in het Latijn, met vele vertalingen, bijvoorbeeld: moge hij lopen)
- De imperatief (gebiedende wijs: loop!, loopt!)
- Alle passive vormen (iets wordt ge...: de passieve vorm van zien is gezien worden)
B. Het preterite singularis (verleden tijd enkelvoud). Hiervan worden gemaakt:
- De 1e, 2e en 3e persoon enkelvoud van het preterite indicatief (verleden tijd: ik liep, jij liep, hij liep)
C. Het Preterite Pluralis
- De 1e en 2e persoon tweevoud van het preterite indicatief (wij twee liepen, jullie twee liepen, zij twee liepen)
- De 1e, 2e en 3e persoon meervoud van het preterite indicatief (wij liepen, jullie liepen, zij liepen)
- Het preterite subjunctief (bijvoorbeeld: moge hij gelopen hebben)
D. Het participium preterite (een bijwoord: gelopen)
Er bestaan 7 groepen werkwoorden, die worden aangegeven met Latijnse cijfers. Deze verschillen alleen in de manier waarop de 4 stamvormen worden gemaakt. De verdere vervoeging is identiek.
De meest voorkomende werkwoorden in het Gotisch zijn -an en -jan werkwoorden, verder komen er nog -on werkwoord voor, zoals karon (zorgen, zorgen maken om).
3e persoon
[bewerken]We beginnen nu met de eerste groep. Hiervan behandelen we om te beginnen slechts enkele vormen.
π±π΄πΉππ°π½ | |
---|---|
3e persoon ev. | π±π΄πΉπ-πΉπΈ (beitiΓΎ) |
3e persoon mv. | π±π΄πΉπ-π°π½π³ (beitand) |
Infinitief | π±π΄πΉπ-π°π½ (beitan) |
bijten |
Zoals je ziet, blijft het werkwoord duidelijk herkenbaar aan de stam, en verschilt alleen het laatste deel. Aan dit laatste deel kun je weer gemakkelijk herkennen welke vorm het is. Het laatste deel is ook bij andere werkwoorden voor dezelfde vorm gelijk:
π π°πΉπππ°π½ | |
---|---|
3e persoon ev. | π π°πΉππ-πΉπΈ (wairpiΓΎ) |
3e persoon mv. | π π°πΉππ-π°π½π³ (wairpand) |
Infinitief | π π°πΉππ-π°π½ (wairpan) |
werpen |
Vocabulair
[bewerken]π²ππ΄πΉππ°π½ | Grijpen |
π±ππΉπ½π½π°π½ | Branden |
πππΉπ»π°π½ | Stelen |
ππ»π°ππ°π½ | Slapen |
Lidwoord en zelfstandig naamwoord
[bewerken]De zelfstandige naamwoorden in het Gotisch zijn op te delen in 3 geslachten (mannelijk, vrouwelijk en onzijdig) en in 2 groepen (sterk en zwak). De sterke zelfstandige naamwoorden worden weer verder opgedeeld in verschillende stammen. Net als werkwoorden, worden zelfstandige naamwoorden in het Gotisch vervoegd. De stam is kenmerkend voor ieder woord, net als bij de werkwoorden, en de stam hangt hier af van het aantal (enkelvoud of meervoud) en de naamval. De naamvallen werken vergelijkbaar met die in bijvoorbeeld het Latijn of in het Duits. Ook het Nederlands had vroeger naamvallen (dit is nog terug te vinden in oude namen met bijvoorbeeld "(van) der" en "(aan) den"). Naamvallen duiden de functie van het woord in de zin aan. Ze kunnen aangeven dat iets bijvoorbeeld het onderwerp of bepaling is, of dat een woord als bezitter terugslaat op een ander woord. Het Gotisch kent 4 naamvallen, waarvan we met alleen de nominatief (de "basisnaamval"), en de accusatief (de lijdende vorm) zullen beginnen:
- Nominatief (wordt gebruikt voor het onderwerp van de zin)
- Accusatief (wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp van de zin)
Sterke A-stam / O-stam
[bewerken]Vrouwelijk O-stam | Mannelijk A-stam | Onzijdig A-stam | |
---|---|---|---|
nom. ev. | ππ π·π°πΉππ³-π° | ππ° π πΏπ»π-π | πΈπ°ππ° π±π°ππ½ |
acc. ev. | πΈπ π·π°πΉππ³-π° | πΈπ°π½π° π πΏπ»π | πΈπ°ππ° π±π°ππ½ |
nom. mv. | πΈππ π·π°πΉππ³-ππ | πΈπ°πΉ π πΏπ»π-ππ | πΈπ π±π°ππ½-π° |
acc. mv. | πΈππ π·π°πΉππ³-ππ | πΈπ°π½π π πΏπ»π-π°π½π | πΈπ π±π°ππ½-π° |
de kudde (de horde) | de wolf | het kind |
Zoals je ziet, lijken de nominatief en de accusatief in veel gevallen op elkaar. Bij de onzijdige woorden zijn ze zelfs compleet hetzelfde (dat is bij alle onzijdige zelfstandige naamwoorden het geval in het Gotisch). In het geval van de vrouwelijke o-stam komen de uitgangen (maar niet alle lidwoorden) ook overeen.
Vocabulair
[bewerken]Nog enkele sterke A-stammen: Vrouwelijk:
ππ πΈπΉπΏπ³π° | Het volk |
ππ πππΉπ±π½π° | De stem |
ππ π½π΄πΈπ»π° | De naald |
Mannelijk:
ππ° π·πΏπ½π³π | De hond |
ππ° ππΏπ²π»π | De vogel |
ππ° ππΊπ°π»πΊπ | De dienaar (de schalk) |
ππ° πΈπΉπΏπ³π°π½π | De koning |
ππ° π°πΊππ | Het veld |
Onzijdig:
πΈπ°ππ° π³πΉπΏπ | Het beest |
πΈπ°ππ° π²ππ°π | Het gras |
πΈπ°ππ° πΊπ°πΏππ½ | Het graan |
πΈπ°ππ° π³π°πΏπ | De deur |
Eigennamen
[bewerken]Eigennamen worden in het Gotisch net zo vervoegd als andere zelfstandige naamwoorden, met als enig verschil dat bij een eigennaam geen lidwoord gebruikt wordt, en dat een eigennaam geen meervoud heeft.
De naam πΈπΉπΏπ³π°ππ΄πΉπΊπ (Theodorik) bijvoorbeeld, is een sterke mannelijke A-stam, en wordt vervoegd als πΈπΉπΏπ³π°ππ΄πΉπΊ-π.
Overige woorden
[bewerken]πΎπ°π· | en (NB: Een zin met 2 of meer onderwerpen verbonden met πΎπ°π· staat in het meervoud) |
π½πΉ | niet |
Het woord ni (π½πΉ) wordt in het Gotisch net als in het modern Engels altijd vΓ³Γ³r het woord waar het betrekking op heeft gezet. In oudere Germaanse talen was het gebruikelijk om het woord niet vΓ³Γ³r het woord te zetten, maar in talen als het Duits en Nederlands wordt niet ook bijvoorbeeld na een werkwoord gezet.
Oefeningen
[bewerken]Met behulp van deze grammatica en het vocabulair uit deze les, zou je in staat moeten zijn de oefeningen te maken.