Gedichten uit de wereldliteratuur/Bij het beekje
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Bij het Beekje door P.A. de Génestet (Gedichten, 1869)
Terwijl ik staar in 't spiegelglad
Van 't zilvren nat,
Schud ik mijn hoofd: wie ben ik?
Ja hooge Hemel: Hoe, wie, wat?
Wat wil, wat weet, wat ken ik?
Zie hoe hij lacht - die dwaas, die guit,
Die leelijkert in 't water:
Mijn help! mij-zelven lach ik uit
Met wonderlijk geschater.
O menschenhart, o menschenhart,
Verstrikt, verward,
Vol zonden, dwaasheên, wonden;
Ik gaf mijn zoetste en liefste smart,
Mocht ik mij-zelf doorgronden.
Een lach klinkt uit het golvenbed:
Dat wil zich-zelf begrijpen!
Zoudt ge ook uw beeltnis hier te-met,
In de ooren willen knijpen?