Naar inhoud springen

Decamerone/Boccaccio's bronnen

Uit Wikibooks

Decamerone

Boccaccio ontleende de plots voor de meeste van zijn verhalen aan oudere Italiaanse, Franse, Latijnse en andere bronnen. Een deel van het verhaal van Andreuccio van Perugia (Dag II, verhaal 5) ontstond bijvoorbeeld reeds in de tweede eeuw in Efeze. De structuur van het raamverhaal is afkomstig uit de in het Sanskriet geschreven Panchatantra, daterend van voor 500. Boccaccio kan er via de Latijsne vertaling mee in contact gekomen zijn. Ook de beschrijving van de Zwarte Dood (waar Boccaccio zelf ook getuige van was) is niet origineel, maar gebaseerd op de Historia gentis Langobardorum van Paulus Diaconus, een monnik die leefde in de achtste eeuw.

Van een aantal verhalen waar geen vroegere sporen van werden gevonden wordt verondersteld dat ze mogelijk niet door Boccaccio bedacht zijn, maar afkomstig zijn uit lokale orale tradities. Boccaccio zelf zegt dat hij een aantal van de verhalen had horen vertellen. In Dag VII, verhaal 1, bijvoorbeeld, zegt hij dat hij als kind het verhaal van een oude vrouw hoorde.

Zelfs indien Boccaccio de verhaallijnen ontleende uit soms eeuwenoude bronnen, zorgt hij er toch voor dat ze zich afspelen in 'zijn' 14e eeuw. Ze zijn dan ook aangepast voor zijn cultuur en zijn tijdgenoten. Wat Boccaccio ook doet, is het combineren van meerdere van die oude verhalen, zoals in Dag II, verhaal 2 en Dag VII, verhaal 7).

Een andere techniek die Boccaccio frequent toegepast is om reeds bestaande verhalen complexer te maken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is te vinden in het thema van Dag IX, verhaal 6, dat ook Geoffrey Chaucer gebruikt in zijn The Reeve's Tale, maar deze Middelengelse auteur volgt de originele Franse bron (een fabliau van Jean de Boves) meer op de voet, terwijl Boccaccio nog enkele elementen van eigen vinding introduceert.

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.