Basiskennis chemie 3/Buffers Opgaven 1
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Theorie[bewerken]
Zie voor de de theorie van deze opgaven hier.
Buffer, c(H+) en pH uit c(HZ) en c(Z-)
1 Bereken [H+] en de pH in een oplossing waarin de azijnzuurconcentratie is en de acetaatconcentratie bedraagt. , De bufferformule kan direct ingevuld worden. De waarde van Kz kun je in BINAS opzoeken of in deze tabel:
dit geeft: en |
2 In een oplossing is de concentratie benzoëzuur, , , de benzoaatconcentratie, , is . Bereken en de pH in deze oplossing. De waarde van Kz kun je in BINAS opzoeken of in deze tabel: |
3 In een oplossing is de ammoniak-concentratie , de ammonium-concentratie, , is . Bereken en de pH in deze oplossing. Eenvoudige controle: De concentratie zuur, , is groter dan de hoeveelheid base → is groter dan Kz. |
4 Er wordt een oplossing gemaakt waarin de concentratie waterstofcarbonaat () is en de carbonaatconcentratie () is . Hoe groot is de pH van deze oplossing? Met de gegevens is de pH niet direct te berekenen. Toepassen van SPA geeft: Er zijn twee formules om de pH te berekenen:
Als bekend is kun je de pH uitrekenen. Voor kun je de bufferformule gebruiken:
De waarde van Kz kun je in BINAS opzoeken of in deze tabel. Invullen van vergelijking 3 geeft: Deze laatste waarde invullen in vergelijking 1 geeft: |
5 Bereken de pH van een oplossing van waterstofsulfide, , en diwaterstofsulfide, , Kz = 8.90*10-8 De uitwerking is vergelijkbaar met opgave 4 |
Buffer, c(H+) en pH uit n(HZ) en n(Z-)
6 Bereken de pH van 0.350 mol en 0.250 mol in 2.500L water. pH = 4.71 Een formule waarin zowel het gevraagde én gegevens voorkomen ontbreekt in de kernbetrekkingen dus bouw je die via SPA op:
| ||||||||||||||||||||||||||
7 Bereken de pH van 0.020 mol en 0.050 mol () in 0.250 liter water. pH = 10,28 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 6. | ||||||||||||||||||||||||||
8 Bereken de pH van 2.00 mol en 1.00 in 10.00 liter water. pH = 3,44 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 6. | ||||||||||||||||||||||||||
9 Bereken de pH van 0.250 mol en 0.100 mol in 400 mL water. pH = 7,61 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij de eerste opgave van deze serie. | ||||||||||||||||||||||||||
10 Bereken de pH van 0.150 mol en 0.050 mol in 500 mL water. pH = 12,80 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij de eerste opgave van deze serie. |
Buffers: pH uit massa's en volume
11 Bereken de pH in een mengsel van 270 gram en 90.0 gram azijnzuur in 10.00 liter water. pH = 4.63
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 Bereken de pH in een mengsel van 272 gram en 90.0 gram in 10 liter. pH = 2.50 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 Bereken de pH in een mengsel van en , resp. 3.52 en 3.99 gram, in 250 mL water. 5.24 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 Bereken de pH in een mengsel van 10.0 gram , 10.0 gram 200 mL water. pH = 1.98 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 Bereken de pH in een mengsel van 0.450 L water, 17.00 gram , en 12.00 gram natriumzout van dat zuur. 2.61 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 11 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 Bereken de pH in een mengsel van 40.56 gram , 70 gram , en 4.00 liter water. 4.48 De manier van rekenen wordt uitgebreid uitgelegd bij opgave 11 |