From fairest creatures we desire increase,
That thereby beauty's rose might never die,
But as the riper should by time decease
His tender heir might bear his memory.
But thou, contracted to thine own bright eyes,
Feed'st thy light's flame with self-substantial fuel,
Making a famine where abundance lies,
Thyself thy foe, to thy sweet self too cruel.
Thou that art now the world's fresh ornament
And only herald to the gaudy spring,
Within thine own bud buriest thy content,
And, tender churl, mak'st waste in niggarding.
Pity the world, or else this glutton be,
To eat the world's due, by the grave and thee.
Vertaling(zie Wikipedia: Sonnet 1)
Van de mooiste mensen willen we kinderen,
Zodat hun schoonheid voor altijd bewaard zal blijven,
Als de ouder sterft
Zal het kind dat hij achterlaat een aandenken van zijn schoonheid zijn.
Maar jij, zo verliefd op je eigen beeld,
Staat toe dat je schoonheid zichzelf verbrandt.
Liever nog onthoud je de wereld je schoonheid dan dat je ze verspreidt.
Ben je misschien je eigen ergste vijand?
Nu ben je het mooiste wat er in de wereld bestaat
De enige die zo mooi is als de lente zelf.
Je schoonheid tooit nu de wereld als een lenteknop
Maar je verspilt wat ze zou kunnen worden.
Heb meelij met ons of we zullen je aldus herinneren:
Als een inhalig en vraatzuchtig zwijn dat zijn schoonheid meenam in zijn graf.
Samengevat
Je leeft er maar op los en denkt alleen maar aan jezelf, maar de wereld heeft recht op je nageslacht. Nu ben je nog mooi, maar als je zo verder leeft, neem je alles wat je was mee in je graf.