Rekenen/Procenten
Een speciaal geval van breuken vormen procenten. Het werken met breuken is lastig en in veel gevallen is het voldoende over honderd delen te beschikken. In plaats van 1/2 kunnen we dan van 50 van die delen van 1/100 spreken. Zo'n 100e deel heet een procent, aangeduid met %. De helft, 1/2, is dus 50%. Een kwart, 1/4, is dus hetzelfde als 25%. Een tiende deel, 1/10, is 10%, en 3/10 is dus 30%. We zien dat we niet meer met breuken, maar met percentages als 50, 25, 10, dus gehele getallen werken.
Wat zijn procenten?
[bewerken]Stel je voor, je hebt een taart gekocht voor jou en je vriend. Jullie gaan hem met zijn tweeën opeten. Je snijdt hem precies middendoor. Eén helft voor jou, de andere voor je vriend. De helft wordt als breuk geschreven als ½. Maar in procenten is het totaal altijd 100%. De hele taart is dus 100% en elke helft 50%.
Heb je een totaal van 275 euro, dan is dat 100% en is 27,50 euro 10% van dat bedrag. Heb je in totaal maar 3 euro, dan is dat óók 100% en is 10% daarvan maar 30 eurocent.
Voor het rekenen met procenten moet je bedenken dat een procent een honderdste deel is, dus 1/100. Bij 2% van 500, moet je dus het twee honderdste deel van 500 uitrekenen:
't Gemakkelijkst deel je eerst 500 door honderd en vermenigvuldig je daarna het resultaat met twee:
Nog een voorbeeld: we berekenen 5% van 500. Dan moeten we het vijf honderdste deel uitrekenen van 500, dus:
Beperking
[bewerken]Niet alle delen zijn om te zetten in een geheel aantal procenten van het totaal. Bij een derde deel lukt dat bijvoorbeeld niet. Dan moeten we kiezen of we toch breuken gebruiken (33 1/3%), of dat we het aantal procenten afronden tot een geheel getal (33%).