Overleg Wikijunior:Het lichaam/Voortplantingsstelsel
Onderwerp toevoegenUiterlijk
Suggesties paragrafen
[bewerken]Primaire en secundaire geslachtskenmerken
[bewerken]- Geslachtskenmerken: kenmerken waaraan we het geslacht (man of vrouw) herkennen.
- Primaire geslachtskenmerken zijn reeds bij de geboorte aanwezig.
- Bij jongens: onder andere balzak en penis.
- Bij meisjes: onder andere schaamlippen en vagina.
- Secundaire geslachtskenmerken ontstaan vanaf ongeveer het tiende levensjaar.
- Bij jongens: onder andere borsthaar, baardgroei, zwaardere stem, gespierde lichaamsbouw.
- Bij meisjes: onder andere borsten, brede heupen, ronde lichaamsvormen.
Puberteit
[bewerken]- Lichamelijke veranderingen.
- Er vindt een snelle groei plaats (de ‘groeispurt').
- De hypofyse begint bepaalde hormonen te vormen, waardoor de voortplantingsorganen beginnen te werken.
- De secundaire geslachtskenmerken ontstaan.
- Geestelijke veranderingen.
- Meer belangstelling krijgen voor andere mensen.
- Soms verliefd worden op iemand.
- Seksualiteit begint een belangrijke rol te spelen in het leven. Iemand kan zich seksueel aangetrokken voelen tot personen van het andere geslacht (heteroseksueel) of tot personen van hetzelfde geslacht (homoseksueel).
- Sociale veranderingen.
- Zelfstandiger opstellen.
- Graag deel uitmaken van een groepje jongeren.
- Soms last hebben van nare gevoelens (onzekerheid, eenzaamheid).
Voortplantingsgestel man
[bewerken]- Balzak: huidplooi waarin teelballen en bijballen liggen. De temperatuur is iets lager dan die in de buikholte. Dat is gunstig voor de ontwikkeling van zaadcellen (spermacellen).
- Teelballen: vormen zaadcellen.
- Bijballen: tijdelijk opslaan van zaadcellen.
- Zaadleiders: vervoeren van zaadcellen.
- Zaadblaasjes: voegen vocht toe waardoor de zaadcellen beter gaan bewegen.
- Prostaat: voegt vocht toe met voedingsstoffen voor de zaadcellen.
- Urinebuis: vervoeren van urine en sperma.
- Sperma bestaat uit zaadcellen en vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
- Penis: sperma inbrengen in een vagina.
- Zwellichamen: brengen de penis in erectie.
- Eikel: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme.
- Voorhuid: huidplooi om de eikel.
Zaadlozing
[bewerken]- Bij een zaadlozing komt sperma met schokken uit de penis.
- Een zaadlozing kan een lekker gevoel geven (orgasme of klaarkomen).
- Een zaadlozing kan plaatsvinden:
- bij geslachtsgemeenschap door het bewegen van de penis in de vagina;
- door zelfbevrediging (masturbatie);
- in de slaap (een 'natte droom').
Voortplantingsgestel vrouw
[bewerken]- Eierstokken: hierin vindt de ontwikkeling van de eicellen plaats.
- Eileiders: vervoeren eicellen.
- Baarmoeder: hierin vindt de ontwikkeling van het embryo plaats.
- De baarmoeder heeft een dikke gespierde wand die met slijmvlies is bekleed.
- Vagina:
- hierin komt sperma bij geslachtsgemeenschap;
- bij menstruatie worden stukjes baarmoederslijmvlies, slijm en bloed via de vagina verwijderd;
- bij de geboorte komt het kind via de vagina ter wereld.
- Kleine schaamlippen: produceren slijm waardoor de toegang tot de vagina glad wordt.
- Grote schaamlippen: liggen om de kleine schaamlippen.
- Clitoris: vangt prikkels op die kunnen leiden tot een orgasme.
- Maagdenvlies: slijmvliesplooi die de vagina gedeeltelijk afsluit.
Ovulatie en menstruatie
[bewerken]- Ovulatie (eisprong): het vrijkomen van een eicel uit een eierstok.
- Een (onbevruchte) eicel blijft na de ovulatie 12 tot 24 uur in leven. Daarna gaat de eicel ten gronde in een eileider. De resten worden opgenomen in het bloed.
- Menstruatie (ongesteld zijn): het afstoten van een deel van het baarmoederslijmvlies wanneer een eicel niet is bevrucht.
- Menstruatiecyclus.
- Ovulatie vindt meestal om de ongeveer vier weken plaats (vanaf de puberteit tot aan de overgang).
- Menstruatie vindt gemiddeld 14 dagen na de ovulatie plaats (als de vrijgekomen eicel niet is bevrucht).
Veranderingen na de bevruchting
[bewerken]- Zaadcellen blijven na een zaadlozing in het lichaam van een vrouw twee tot drie dagen in leven. Ze bewegen via de baarmoeder naar de eileiders.
- Bevruchting: het versmelten van de kern van een zaadcel met de kern van een eicel.
- Bevruchting vindt plaats in een eileider.
- Bevruchting is mogelijk wanneer geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden in de vruchtbare periode (van ongeveer drie dagen vóór de ovulatie tot één dag na de ovulatie).
- Een eicel kan slechts door één zaadcel worden bevrucht. De buitenste laag van de eicel wordt ondoordringbaar nadat de kop van een zaadcel is binnengedrongen.
- Een bevruchte eicel deelt zich een aantal keren. Het klompje cellen dat zo ontstaat, wordt naar de baarmoeder vervoerd.
- Innesteling: het klompje cellen zet zich vast in het baarmoederslijmvlies.
- In de eerste weken van de zwangerschap zorgt het baarmoederslijmvlies voor de voeding. Het klompje cellen groeit uit tot embryo.
- Daarna ontstaat in de baarmoederwand de placenta.
- Tijdens de zwangerschap treden geen menstruaties op.
- Tijdens de zwangerschap ontwikkelen de melkklieren in de borsten zich. De borsten worden daardoor groter.
Geboorteregeling
[bewerken]- Geboorteregeling: een vrouw bepaalt (meestal samen met een man) of zij een kind wil of niet.
- Periodieke onthouding: in de vruchtbare periode van vier dagen rond de ovulatie hebben man en vrouw geen geslachtsgemeenschap.
- Erg onbetrouwbaar, omdat het tijdstip van ovulatie niet precies is vast te stellen.
- Coïtus interruptus (onderbroken geslachtsgemeenschap): de man trekt zijn penis vlak voor de zaadlozing uit de vagina terug.
- Erg onbetrouwbaar, omdat voorvocht met zaadcellen al vóór de zaadlozing de penis kan verlaten.
- Condoom: een rubber hoesje wordt om de penis geschoven. Een condoom biedt bescherming tegen het overbrengen van ziekteverwekkers (zoals het aids-virus).
- Betrouwbaar.
- De pil: wordt dagelijks ingenomen door de vrouw. De pil bevat bepaalde hormonen, waardoor geen ovulatie meer optreedt.
- Zeer betrouwbaar.
- Noodmaatregelen (voor als er bij geslachtsgemeenschap iets is misgegaan).
- Morning-afterpil: tot 36 uur na de geslachtsgemeenschap.
- Overtijdbehandeling: de baarmoeder wordt schoongemaakt en leeggezogen (tot ongeveer twee weken na het uitblijven van de menstruatie).
- Abortus: tot de dertiende week van de zwangerschap.
Delen van de baarmoeder
[bewerken]- Placenta (moederkoek): deel van de baarmoederwand waar bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs bloed van de moeder stroomt.
- Het bloed van de moeder blijft gescheiden van het bloed van het embryo.
- Zuurstof en voedingsstoffen gaan van het bloed van de moeder naar het bloed van het embryo.
- Koolstofdioxide en andere afvalstoffen gaan van het bloed van het embryo naar het bloed van de moeder.
- Navelstreng: verbindt het embryo met de placenta.
- Door twee navelstrengslagaders stroomt bloed van het embryo naar de placenta.
- Door een navelstrengader stroomt bloed van de placenta naar het embryo.
- Twee vruchtvliezen en vruchtwater: beschermen het embryo tegen stoten, tegen uitdroging en tegen wisseling van temperatuur.
- In het vruchtwater kan het embryo zich gemakkelijk bewegen.
Geboorte
[bewerken]- De geboorte begint met de weeën: samentrekkingen van spieren in de baarmoederwand.
- Ontsluiting: het onderste deel van de baarmoeder (de baarmoederhals) wordt wijder.
- De vruchtvliezen scheuren en het vruchtwater vloeit weg.
- Uitdrijving: het kind komt ter wereld door krachtige persweeën.
- Meestal komt het hoofdje het eerst tevoorschijn.
- Nageboorte: de placenta, de resten van de navelstreng en de vruchtvliezen worden uitgedreven.
Seksueel overdraagbare aandoeningen
[bewerken]- Soa (seksueel overdraagbare aandoeningen) of geslachtsziekten: ziekten die je alleen kunt krijgen via intiem lichamelijk contact met een besmet persoon.
- Chlamydia: de meest voorkomende soa in Nederland.
- De ziekteverwekker is een bacterie.
- Ziekteverschijnselen: zijn vaak afwezig, soms een (waterige) afscheiding uit de urinebuis of vagina, pijn bij het plassen of bloedverlies uit de vagina.
- Besmette personen zonder ziekteverschijnselen kunnen anderen besmetten.
- Genezing is mogelijk door behandeling met penicilline.
- Aids: de meest bekende soa.
- De ziekteverwekker is een virus (HIV).
- Bij een aids-patiënt is het afweersysteem tegen alle ziekteverwekkers aangetast. Daardoor heeft een aids-patiënt geen specifieke ziekteverschijnselen.
- Besmetting kan plaatsvinden via het binnenkrijgen van bloed, sperma, vaginaal vocht, voorvocht of moedermelk van een besmette persoon.
- Besmetting treedt meestal op door geslachtsgemeenschap zonder condoom, of doordat druggebruikers dezelfde spuiten of naalden gebruiken.
- Een seropositief persoon is besmet met het aids-virus, maar is nog niet ziek.
- Er is nog geen goed werkend geneesmiddel tegen aids gevonden.