Naar inhoud springen

Overleg:Onderwijs in relatie tot P2P/Architectuur

Pagina-inhoud wordt niet ondersteund in andere talen.
Onderwerp toevoegen
Uit Wikibooks

Definities

[bewerken]

Het begrip duurzaam heeft in relatie tot bouwen twee betekenissen. In het Engels worden die aangeduid met de woorden ‘durable’ en ‘sustainable’. Duurzaam in de zin van durable betekent: de eigenschap van een materiaal of constructie om chemische, fysische en mechanische belasting zodanig te weerstaan dat geen ontoelaatbare achteruitgang optreedt in functionele eigenschappen.

Bij sustainable betekent duurzaam: in hoeverre voldoet een materiaal of constructie aan eisen voor de belasting van lucht, water, bodem, voor invloeden op welzijn en gezondheid van levende organismen, voor het gebruik van grondstoffen en energie en landschappelijke of ruimtelijke aspecten, voor het ontstaan van afval en voor het optreden van hinder.

Duurzaamheid sensu sustainable sluit aan bij de definitie van duurzame ontwikkeling in het rapport door de Wereldcommissie voor Milieu en Ontwikkeling, beter bekend als het Brundtland rapport (1987): "duurzame ontwikkeling richt zich op het proces van verandering, waarin het gebruik van hulpbronnen, de richting van de investeringen, de oriëntatie van technologische ontwikkeling en institutionele verandering alle met elkaar in harmonie zijn en zowel de huidige als de toekomstige mogelijkheid vergroten om aan menselijke behoeften en wensen tegemoet te komen".

Duurzaamheid heeft dus een tijdsdimensie die met name in de gebouwde omgeving nadrukkelijk aanwezig is: meerwaarde die tot stand komt door de tijd. Culturele duurzaamheid zal het uiteindelijk effect van de meer technokratische vormen van duurzaamheid bepalen.

Duurzaamheidsparadoxen

[bewerken]

In de architectuur is duurzaamheid nog onvoldoende beslissingscriterium bij menig ontwerp en uitvoering. Bovendien moet het meer zijn dan het toevoegen van isolatie, een efficiënte installatie en zonnepanelen. Niet alles wat als duurzaam wordt gepresenteerd, is het ook werkelijk. Kritische reflectie met voldoende expert inbreng en mogelijkheid tot afweging is echt nodig. Al onze acties, ook die met de beste leefmilieudoelstellingen, hebben immers een impact en verstorende invloed op de omgeving.

Duurzaamheidsdenken komt voort uit bekommernis om het leefmilieu. Het leeft heel sterk, steunt op een breed gedragen gedachtengoed, maar de wetenschapper, politicus, individuele burger geven er elk hun eigen invulling aan, en vergeten daarbij de consequenties die iedere positionering met zich mee brengt: “Nature becomes knowledgeable through the intermediary of the sciences. Ecology , as its name indicates, has no direct access to nature as such. Under the heading of science, a learned community acts as a third party in relation with militants and politicians. And yet, too often, the ecological movements have sought to short-circuit this third party, precisely in order to accelerate thir miltant progress. … Whereas ecology is assimilated to questions concerning nature, in practice it focuses on imbroglios involving sciences, moralities, law, and politics. … If we concede too much to facts, the human element tilts into objectivity, becomes a countable and calculable thing, a bottom line in terms of energy, one species among others. If we concede too much to values, all of nature tilts into the uncertainty of myth, into poetry or romanticism, everything becomes soul and spirit. If we mix facts and values, we are depriving ourselves of both autonomous knowledge and independent morality” (Bruno Latour, 2004).

Wat is er nog duurzaam als het geloof in een betere toekomst is verdwenen?

[bewerken]

Duurzaam bouwen wordt gedefinieerd als “het zodanig bouwen en gebruik maken van gebouwen en hun omgeving dat de schade voor het milieu in alle fasen, van ontwerp tot sloop, zoveel mogelijk beperkt blijft”. Duurzaam bouwen betekent dat in alle fasen van het bouwproces, dus van initiatief- tot beheerfase, het milieuaspect een vaste plaats heeft in de besluitvorming. In het bouwproces betekent dat bijvoorbeeld dat stedenbouwkundigen bij de inrichting van nieuwe wijken letten op zoveel mogelijk energiebesparing. Een ander voorbeeld is dat opdrachtgevers bekijken hoe een pand gebouwd kan worden, zodanig dat bij aanpassingen in de toekomst geen grote verbouwingen nodig zijn. En bij de bouw van woningen en bedrijfspanden kunnen opdrachtgevers, architecten, aannemers en leveranciers van bouwmaterialen vooral milieuvriendelijke materialen gebruiken en zorgen voor een laag waterverbruik. In de grond-, weg- en waterbouw zijn de inpassing van bouwwerken in het landschap en het hergebruiken van grondstoffen voorbeelden van duurzaam bouwen. Duurzaam bouwen geeft op deze manier extra kwaliteit aan de gebouwde omgeving.

Paradoxaal genoeg wordt in deze tijden van duurzaam bouwen de levenscyclus van gebouwen steeds korter. Eén generatie (30 jaar) lijkt de norm te worden voor complete renovatie, terwijl traditioneel een woning van 50 jaar oud een gemiddelde leeftijd had bereikt (Meurs, 2008).

Gaat het om de ecologische voetafdruk van een gebouw of van zijn bewoners?

[bewerken]

Energiezuinig bouwen is rekening houden met het geheel van klimaatsomstandigheden die invloed uitoefenen op levende wezens, hun comfort (licht, temperatuur, luchtcirculatie) en hun gezondheid en baseert zich daarbij op de eenvoudige grondbeginselen van het ontwerp (oriëntatie, schikking van plaatsen en openingen) en de keuze van de materialen. Energiezuinige woningen werken volgens bevattelijke principes en constructietoepassingen, waarvan het voordeel onmiddellijk duidelijk is.

'Passiefhuis' gaat nog een stap verder dan lage-energie-architectuur en verwijst naar een constructiestandaard om zonder klassieke verwarmingsinstallatie een comfortabel binnenklimaat te garanderen.

Concreet betekent een passiefhuis bouwen dus:  warmteverliezen beperken door ver doorgedreven isolatie;  warmteverliezen beperken door zeer goede luchtdichtheid van het gebouw;  luchtkwaliteit waarborgen door ventilatie met warmteterugwinning;  gebruik van passieve energie (bodemwarmte, zonnewarmte, …);  laag energiegebruik door efficiënte apparaten.

Een passiefhuis bewonen vergt niet alleen extra investeringen (bijv. domotica) maar ook aangepast gebruik (bijv. geen ongeplande warmteverliezen door extra ventilatie). Het inpakken van gebouwen in een dikke isolatielaag beïnvloedt de uiterlijke vorm en zou bij doorgedreven uitvoering van de Vlaamse energiedoelstellingen ook het esthetisch uitzicht van de gebouwde omgeving veranderen.

Passiefhuizen zijn daarom niet voor de gemiddelde Belg weggelegd en zijn dan ook vooral te vinden in welstellende buitenwijken. De energiewinst van het passiefhuis wordt volkomen teniet gedaan door de energieconsumerende levensstijl van zijn bewoners zodat hun ecologische voetafdruk zeer hoog blijft. Ondanks de manifeste voordelen die een passiefwoning op zich biedt klinkt steeds luider de roep om de schaarse subsidiëring af te stemmen op de effectieve ecologische voetafdruk, dus op de eerste plaats de energierenovatie te bevorderen van oudere gebouwen of agglomeraties.

Mensen als biologische wezens of als robotten?

[bewerken]

Duurzame architectuur gaat uit van bouwtechnische concepten of materiaaltechnische oplossingen om externe klimaatsfluctuaties tegen te gaan en intern toch een stabiel klimaat te verzekeren: duurzame architectuur is gericht op maximaal comfort voor minimale milieulast. Binnen deze context worden de mensen beschouwd als passieve objecten die beschut moeten worden tegen natuurlijke prikkels (niet alleen de weersomstandigheden, maar daardoor ook het vogelgezang, de trilling van de wind, ...). De natuurlijke omgeving wordt gewantrouwd, want niet te controleren. Hierin blijft hedendaagse groene architectuur schatplichtig aan de moderniteit. Men schakelt zoveel mogelijk beweging uit, wat dan als extra activiteit moet worden geprogrammeerd (jogging, fitness...). Het mensdom is echter ontstaan door het rechtop lopen, het inzicht in vormen en afstanden door te voet de omgeving te verkennen. Pas door fysieke waarneming wordt de wereld concreet, leren we plaatsen kennen en ontstaat verbondenheid met de omgeving en andere mensen. Ontwerpen moeten deze essentiële beweeglijkheid niet beperken maar juist stimuleren (Jacks, 2004).

“Our modern lifestyle and built environment so suppress our awareness of our connection to, and multiple interdependencies with, the natural world that we don’t truly believe we belong” (Buchanan, 2014).

Natuurimitatie als natuurvervanging?

[bewerken]

Architectuur kan aanzien worden als beschutting tegen natuur (natuurverdringing) of als imitatie ervan (natuur als model): “Nature herself is the best standardisation committee in the world. But in nature, standardisation is almost exclusively applied to the smallest possible unit, the cell. This results in millions of different combinations that never become schematic” (citaat toegeschreven aan Alvar Aalto). Natuur straalt stabiliteit uit maar beschikt tegelijkertijd over een onovertrefbare dynamiek door het wisselen van de seizoenen of het komen en gaan van dieren en planten. Deze reflectie is ook van toepassing op zg. ecologische ingrepen in het bouwwerk, zoals groendaken of groene gevels. Hoe positief hun aanwezigheid ook kan zijn, in vergelijking met de echte natuur blijft het decoratief groen, wat al beter lijkt dan schaamgroen. Wij hebben de neiging de natuur te vereenzelvigen met uiterlijke verschijningsvormen (bloem en blad), en vergeten daarbij de bijzonder complexe interacties binnen en tussen organimen en ecosystemen die nodig zijn voor het behoud van een vitaal systeem (contact met bodem) en die we maar beperkt kunnen nabootsen in de artificiële omgeving die wij de natuur ‘aanbieden’.

Hoe vernuftig of kunstig de mens kan wezen en hoezeer we ons in de creaties van onze medemens verlustigen, in vergelijking met de natuur past slechts erkenning van het meesterschap, en een gevoel van geluk dat wij er deel van uitmaken en dat overbluffing ongepast is.

Kan duurzame architectuur de tand des tijds doorstaan?

[bewerken]

De residentiële sector (bouw en benutting van gebouwen) is samen met het gerelateerde woon-werkverkeer verantwoordelijk voor ruim 2/3 van de anthropogene uitstoot van broeikasgassen in België. De bouwsector consumeert ook ongeveer de helft van alle gebruikte grondstoffen. De voortdurende cyclus van opbouw en afbraak vormt zo een belangrijke milieulast. Stedenbouwkundige ingrepen die de verkeersdrukte verminderen of architectonische ontwerpen die de levensduur van een gebouw verlengen hebben een positieve impact op onze ecologische voetafdruk; bij ‘business as usual’ gaat het immers van kwaad naar erger.

Ligging en functie van een gebouw, zijn orientatie, vorm en structuur, het verwarmings- en ventilatiesysteem, de gebruikte materialen, de flexibiliteit van het concept waardoor de levensduur kan worden verlengd, hebben alle invloed op de hoeveelheid energie die nodig is om het te bouwen, gebruiken en onderhouden, en om er naar toe te gaan. De ‘ingebedde energie’ (embodied energy) van een gebouw is een goede maatstaf bij het beoordelen van duurzame architectuur. Het stelt de totale energiehoeveelheid voor om alle bouwmaterialen te maken en om het gebouw op te trekken. Hoe langer een gebouw zal meegaan, hoe verantwoorder de keuze voor ‘dure’ materialen (in de zin van ‘durable’), de hogere energiekost bij productie ervan wordt immers gecompenseerd door de langere levensduur. Goedkopere materialen (met lagere milieulast bij productie) vergen in diezelfde tijd meer energieverbruikend onderhoud of vervanging. Door de factor tijd in rekening te brengen valt geleidelijk de tegenstelling weg tussen ‘durable’ en ‘sustainable’. Duurzaamheid kan zo worden geassocieerd met kwaliteit en met het genoegen dat mensen beleven aan kwaliteitsproducten of levenskwaliteit (Foster, 2003).

Het begrip duurzaamheid heeft dus niet alleen een technokratisch aspect (durable vs sustainable) maar ook een emotionele kant (‘duurzaamheid is trots en betrokkenheid’). Dit geldt ook voor architectuur. Uiteindelijk zijn het niet de ontwerpers of makers die zullen bepalen hoe een object of subject de tand des tijds zal doorstaan. Hoe het duurzame patina van oude gebouwen te verzoenen met het duurzaamheidsstreven van een hoogtechnologische maatschappij, hoe verleden en toekomst te versmelten is een uitdaging en opdracht voor de architect. Culturele duurzaamheid is immers investeren in de toekomst. ‘Een duurzaam gebouw is een gebouw dat is ontworpen voor onvoorspelbare gebeurtenissen. Een gebouw moet worden gemaakt om te veranderen’ (bOb van Reeth, 2003a).

bOb van Reeth heeft dit als volgt omschreven (www.gent.be/forum/bOb_van_reeth_duurzaam.htm, niet meer actief): “Duurzaamheid is van lange duur, het gaat om een meerwaarde die tot stand komt door de tijd. Duurzaamheid moet het ook hebben van veranderbaarheid en dus ook van het beheer in de tijd. Duurzaamheid heeft ook te maken met de intellectuele en emotionele noden van de gebruikers.’ ‘Culturele duurzaamheid wil zeggen dat het gebouw moet passen in de footprint die de stad voor dat gebouw creëert.”

Onze meest emblematische historische monumenten (bijv. de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal van Antwerpen) zijn niet opgetrokken in duurzame (harde) materialen, zijn materiaalverkwistend in ornamentatie, en hebben geen enkele energie-efficiëntie in gebruik. De lange levensduur van een gebouw staat neutraal ten opzichte van de gebruikelijke ecologische criteria maar hangt nauw samen met zijn uitstraling, met de ‘geest van de plek’ (genius loci).

Gebouwen als statisch object of als gebeurtenis?

[bewerken]

In het statische wereldbeeld van de westerse beschaving worden dingen op grond van hun vorm begrensd, en zijn vorm en tijd zeer gescheiden begrippen. Zo wordt de schepping, en ook de natuur, aanzien als iets dat ‘af’ is en moet worden gevrijwaard van verandering. De wereld is echter in voortdurende evolutie en dingen veranderen, waardoor we ze kunnen aanzien als telkens een uniek onderdeel van een proces, een reeks van gebeurtenissen. De voortdurende verandering van alles wat ons omringt is het zekerste teken van het passeren van de tijd. Unieke gebeurtenissen ontlenen hun zin aan die voortdurende transformatie en dus aan hun context. Vorm betekent niets zonder functie; de integriteit van de dingen kan alleen worden ervaren wanneer ook hun relaties met de context worden behouden. Ieder creatief proces voedt zich uit de context en beïnvloedt de omgeving op zijn beurt. Creativiteit is een transformatief proces. De wereld is op ieder ogenblik nieuw (Ames & Hall, 2014). Het bouwen als creatief product moet kunnen omgaan met vorm en proces. Het gebouw is meer dan een ding. Het groeit uit de potentie die een bepaalde plek te bieden heeft, het krijgt vorm door de bijdrage van de architect inspelend op de verwachtingen van de bouwheer, het wordt beleefd en aangepast door de bewoners/gebruikers, het veroudert en ondergaat transformaties of leeft op dank zij nieuwe functies, het vervalt en biedt ruimte aan een nieuwe ontwikkeling, en dat alles onder invloed van omgeving, mensen, geest van de plek. Het ‘ding’ is dus zelf ‘processual event’. De intrinsieke duurzaamheid moet door de architect worden naar boven gehaald.

Zoeken naar duurzame architectuur betekent zoeken naar antwoorden op 5 fundamentele vragen, geformuleerd door bOb van Reeth: “1. Is het gebouw dat men neerzet op een stuk grond of het gebouw dat men hergebruikt op zo’n manier ingeplant dat enerzijds de kwaliteit van onze ruimtelijke ordening niet verder wordt aangetast en anderzijds dat de geschiedenis van de plek wordt gerespecteerd? 2. Is het casco, de gevel en de structuur van het gebouw zo bedacht en gemaakt dat het als ‘ruïne’, als structuur verder kan gebruikt worden voor minstens 300 jaren? 3. Zijn de technische installaties en de comfortuitrusting ecologisch verantwoord met het oog op het scheppen van een woonmilieu dat de natuur respecteert zonder dat ze die natuur buitensluit? 4. Is de indeling van het gebouw flexibel met het oog op een ander gebruik en een andere leefwijze? 5. Is de aankleding van het gebouw wijzigbaar zonder dat hierdoor een bijkomende milieulast wordt veroorzaakt?” (bOb van Reeth, 2003b: voorwoord).

Zo wordt ook het werk van de architect afgesloten als het bouwwerk af is en op het moment van de oplevering er exact uitziet en functioneert zoals dat was gepland. Het is de nu-tijd die van tel is. Het gebouw zal echter in voortdurende interactie met zijn context aanpasbaar moeten zijn aan wat de mensen ermee willen doen. De vorm en het gebruik van het gebouw moeten niet enkel gezien worden als een momentopname maar zijn onderhevig aan evolutie in de tijd en worden zo een procesmatig gebeuren, waaruit de ziel van het gebouw voortkomt, of de geest van de plek die gebouw met omgeving en mensen verbindt, die het geheugen bevat dat de opeenvolgende gebeurtenissen in de levensloop van het gebouw tot een geheel verweeft. De toekomst van het gebouw in zijn context (en daarmee ook zijn betekenis en gebruik) is onvoorspelbaar, en daarmee ook uniek. Hoe krachtiger de geest van de plek, hoe beter een gebouw naar nieuwe functies kan evolueren. Het kan bijgevolg niet de taak zijn van de architect om de toekomst te voorzien, wel om deze mogelijk te maken. Het historische perspectief, de versmelting van verleden en heden met het oog op de toekomst ontbreekt in de meeste bouwopdrachten (Coenen, 2006).

Uitdagingen voor P2P

[bewerken]

Kwestie 1 'Wiki-architectuur' bestaat en is gebaseerd op modulair ontwerpen en bouwen. https://www.z33.be/kunstwerken/00-wikihouse is een Open Source bouwsysteem dat het voor iedereen mogelijk maakt een eigen woning te downloaden van het internet, aan te passen, uit te zagen en te bouwen. Het gaat om energiezuinige woningen met een lage bouwkost, aangepast aan de behoeften van de gebruikers. De woningen kunnen snel gemonteerd worden zonder conventionele bouwvaardigheden. WikiHouse introduceert digitale fabricage in de woningbouw. Het systeem verlaagt de grenzen van kostprijs, tijd en vaardigheden drastisch en geeft gebruikers de mogelijkheid om woningen te creëren die duurzaam, sociaal en flexibel zijn. WikiHouse toont een geleidelijke democratisering van de woningproductie.

Tweedejaarsstudenten architectuur van de Universiteit Hasselt hebben met goed gevolg een eerste wikihuis gerealiseerd in België. Alhoewel dit een zeer begeesterend experiment was zien ze hierin toch niet de essentie van hun opleiding tot creatief ontwerper.

Vraag 1: Het ambachtelijke, het zelf ontwerpen en maken en doorgeven van die kennis, is een van de hoekstenen van een functionerend P2P productieproces. Toch wordt het ontwerpen in de praktijk ervaren als individuele ontplooiing en tegengesteld aan werken in gemeenschap of ontwikkelen van de commons. Van waar komt deze tweespalt, en welke argumenten kunnen ertoe bijdragen om P2P meer overtuigingskracht te geven?


Kwestie 2 P2P en duurzaamheid is een onafgewerkte relatie. Dit komt door de vele betekenissen van het begrip duurzaamheid, van technokratisch (durable vs sustainable) tot emotioneel (‘duurzaamheid is trots en betrokkenheid’). Dit geldt ook voor architectuur. Gebruik maken van bouwmaterialen met lage milieu-impact is maar één aspect van groene architectuur, goede inplanting tov mobiliteitsstromen en goede oriëntatie om energiegebruik tijdens het gebruik van het gebouw is een ander. Maar opvallende gebouwen opgetrokken uit dure materialen of met verkwistend gebruik van de ruimte kunnen de bewoners/gebruikers zodanig aanspreken dat het gebouw goed wordt onderhouden en zo langer meegaat waardoor de investering en ook de milieulast over een veel langere periode kan worden afgeschreven. Het gebouw kan zo de materialen waaruit het is opgetrokken overleven.

Vraag 2: Onder welke voorwaarden kan P2P bijdragen tot het uitzonderlijke, het eigenzinnige? Zijn dit geen kenmerken van individuele prestaties in een niet-egalitaire samenleving? Is het voorbeeld van Wikispeed in ruime zin toepasbaar op uitzonderlijke prestaties, met name op de gebouwde omgeving?


Kwestie 3 Architectuur is geen vrijblijvende activiteit maar speelt zich af in een polyvalente ruimte die zowel natuur als cultuur is, materie als vorm, binnen en buiten. Groene architectuur zou hetzelfde scala aan waarden moeten weergeven, maar iedere ingreep verandert en trekt nieuwe grenzen. In principe bepaalt de gemeenschap waar die grenzen liggen, of ingrepen het bestaande weefsel moeten respecteren dan wel een nieuwe ordening tot stand kunnen brengen. Dit vanuit een materiële invulling vann het begrip commons in de ruimtelijke ordening (bijv. de straat), maar eveneens uitgaande van de immateriële en immanente betekenissen (bijv. circulatie, ontmoeting).

Het alternatief is ‘lage architectuur’ als uitkomst van egalitair gebruik van de commons, de open ruimte, als voorbeeld van ‘hyperproductief’ gebruik van de ruimte in afwezigheid van ordenende (= beperkende) overheid. Het volstaat te kijken naar praktijkvoorbeelden uit de derde wereld, bijv. de explosieve groei van Tirana (Albanië) gekenmerkt door een uitdeinende opstapeling van in zichzelf gekeerde woonblokken langs naamloze stegen waardoor nog net een mercedes kan laveren (zie Google Maps). Op grote schaal wordt hier graasland-commons omgezet naar een landschap van urbane ‘plaatsloosheid’. Dergelijke ‘lage’ architectuur zuigt levenskracht en energie uit de omgeving; ‘hoge’ architectuur ordent, maakt zichtbaar en dynamiseert.

Vraag 3: P2P ziet een rol weggelegd voor een ‘faciliterende overheid’ maar hoe gaan we dan onze ruimte ordenen (bijv. bouwvergunningen toekennen) op duurzame wijze, i.e. met aandacht en ruimte voor toekomstige generaties? Kan een overheid (of staat) tegelijk faciliterend en sturend zijn?


Kwestie 4 Michel Bauwens stelt dat P2P voor de deelnemers aanvaardbaar wordt als het op meritocratie berust en dat hiervoor afstand nodig is, geen directe persoonlijke relaties (cf. The wisdom of the crowds). In direct contact zien we inderdaad dat de hardste schreeuwer het meestal haalt. Bouwen is echter bij uitstek een lokale bezigheid en wordt aanzienlijk bemoeilijkt door actiecomités in geval het iets nieuws betreft (speelplein, windmolenpark, schaliegasexploratie, ...). Burgerinitiatieven kunnen nefast uitdraaien voor duurzame ontwikkeling (cf. wet van de onbedoelde gevolgen).

Vraag 4: In hoeverre kan P2P glokalisatie (globaal denken, lokaal handelen) waarmaken op het lokale niveau en ook lokale projecten aansturen op hun ‘merites’ van duurzaamheid, wanneer de duurzaamheidscriteria complex en veelzijdig worden? Bestaat niet het risico dat toepassing van het P2P model zijn beloftes niet kan waarmaken wanneer dit moet worden gerealiseerd door mensen met al hun tekortkomingen? P2P staat voor een nieuw en sociaal samenlevingsmodel, maar is dit daarom ook een eerlijke en rechtvaardige maatschappij?


Kwestie 5 Aan de eindigheid van de aarde valt niet te ontkomen en de maatschappij moet fundamentele keuzes maken wil ze de natuurlijke ecosystemen en het leefmilieu functioneel houden. De IPAT vergelijking (Holdren & Ehrlich, 1974) stelt scherp stelt op de onmogelijkheid om de 3 P’s van de duurzame ontwikkeling (People, Planet, Profit) gelijktijdig te realiseren:

Environmental Impact (I) = Population (P) x Affluence (A) x Technology (T)

Of: milieu-impact als cumulatief resultaat van het totaal aantal mensen, hun welvaartsniveau en hun technologische hulpmiddelen.

Dit is natuurlijk geen wiskundige vergelijking en gaat op lokale schaal ook niet onvermijdelijk altijd in dezelfde richting, bijv toenemende welvaart leidt tot meer consumptie maar ook tot meer aandacht voor een schone omgeving en dus politieke steun voor investeringen in een schoon leefmilieu.

Wat de stellers van deze vergelijking willen beklemtonen is dat milieubewustzijn en toenemende energie-efficiëntie niet volstaan om het globale leefmilieu te verbeteren: energiezuinige technologie (bijv auto’s die minder verbruiken) wordt gecompenseerd door toenemende mobiliteit (meer kilometers afgelegd). Indien het streven naar een welvaartsmaatschappij als aanvaardbaar en noodzakelijk wordt beschouwd kan een duurzaam beter leefmilieu enkel worden bekomen als het bevolkingscijfer naar omlaag gaat. Dit is de bedoeling van de IPAT vergelijking.

Vraag 5: Ook in de postkapitalistische P2P maatschappij moeten er voldoende hulpmiddelen zijn. Is deze maatschappij bereid onder ogen te zien dat de 3 P’s van de duurzame ontwikkeling ten minste op schaal van de wereld in zijn geheel niet en-en is, maar of-of?


Kwestie 6 P2P gaat uit van een transitie, niet alleen naar meer duurzame productie en consumptie maar ook naar een nieuw maatschappijmodel, van kapitalisme naar peer-to-peer, en verwijst hierbij naar de Kondratieff golf. Michel Bauwens heeft een optimistische toekomstvisie gezien de groei van het maatschappelijk draagvlak en het het sterk emancipatorisch karakter van P2P. Deze positieve kenmerken zijn wel tot stand gekomen onder de vleugels van een kapitalistisch systeem dat een groot aantal burgers heeft vrijgemaakt van productiedwang en vrije toegang verleent tot productiemiddelen. Dit systeem lijkt te kantelen, met risico op meer autoritaire maatschappijmodellen, waartegen grote weerstand bestaat bij de (huidige) bevolking in de kapitalistische democratieën. Nochtans is de transitie geen spel maar een ingrijpende verandering die zware verstoringen in het socio-economisch bestel met zich zal meebrengen (cf de huidige crisis over de elektriciteitsvoorziening die in wezen gaat over hulpbronnen en netwerken).

Beter dan de Kondratieff golf beschrijft het panarchiemodel het kader waarin de transitie zich kan voltrekken. Het panarchiemodel of adaptatief ecosysteemtraject is een cyclisch evolutiemodel voor een ecosysteem waarin vier fasen van groei, behoud, afbraak en ordening onderscheiden worden. Tussen deze fasen liggen twee groeicurven, een langzame opbouw van een pionierssituatie naar een climaxstadium, en een snelle reorganisatie die tot radicale vernieuwing leidt. Dit model is op verschillende schaal van toepassing in de architectuur, van individuele bouwprojecten tot stedenbouw-modellen, maar evengoed op de transitiemaatschappij. Op het hoogtepunt van de kapitalistische samenleving zijn de financiële crisissen tekens dat het systeem aan het vastlopen is en dat kan een venster openen op systemische verandering. “The challenge is to conserve the ability to adapt to change, to be able to respond in a flexible way to uncertainty and surprises. And even to create the kind of surprises that open opportunity” (Gunderson & Holling 2002).

Vraag 6: Moet onze samenleving (in het algemeen) of de opleiding (in het bijzonder) resoluut opteren voor een P2P maatschappijvisie, of dit blijven aanvaarden als een niche op basis van vrijwilligheid, naast andere maatschappijmodellen?

[bewerken]

Voor praktische duiding bij culturele duurzaamheid: Grafé, C. (2011). Dierbaar is duurzaam. Zes stellingen rond architectuur, cultuur en ecologie. Vlugschrift Vlaams Architectuurinstituut, ISBN: 9789080952904, 46 p. Download van: https://www.vai.be/sites/default/files/bijlagen/pagina/vlugschrift_download.PDF


Over de noodzaak tot opleggen van beperkingen bij het gebruik van eindige commons: Hardin, G. (1968). The Tragedy of the Commons. Science, 162, 1243-1248. Download van: www.sciencemag.org

Hardin, G., 1998. Extensions of “The Tragedy of the Commons”. Science, 280, 682-683. Download van: www.sciencemag.org

Voor toepassing van de IPAT vergelijking: De Ruiter, H. (2012). Milieu Must Reads 4 – De IPAT vergelijking. Blog posted 14/11/2012. Download van: www.henrideruiter.com/milieukunde-de-basics-de-ipat-vergelijking

Voor toepassing van adaptatief ecosysteemtraject: De Ruiter, H. (2014). Waarom we ook een lokaal, inefficiënt landbouwsysteem nodig hebben. Blog posted 01/04/2014. Download van: https://www.henrideruiter.com/waarom-ook-een-lokaal-inefficient-landbouwsysteem-nodig-hebben/

Referenties

[bewerken]

Ames & Hall (2004). Daodejing “Making this life significant” A philosophical translation. Ballantine Books NY.

Brundtland rapport: World Commission on Environment and Development (1987). Our common future. Oxford University Press, ISBN: 019282080X, 383 p. Download van: https://en.wikisource.org/wiki/Brundtland_Report

Buchanan, P. (2014). The big rethink revisited: becoming earthlings. Architectural Review, November 2014.

Coenen, J., 2006. De kunst van de versmelting. VSSD Delft, ISBN: 90-71301-79-6, 80 p.

Foster, N. (2003). Architecture and Sustainability. Foster + Partners, Essay 13. Download van: https://www.fosterandpartners.com/media/546486/essay13.pdf

Gunderson, L.H. & C.S. Holling (2002). Panarchy: Understanding Transformations in Human and Natural Systems. Island Press, Washington DC.

Holdren, J.P. & Ehrlich, P.R. (1974). Human population and the global environment. American Scientist, 62, 282-292.

Jacks, B. (2004). Reimagining Walking. Four practices. Journal of Architectural Education, 57-3, 5-9.

Latour, B. (2004). Politics of Nature. How to bring the sciences into democracy. Harvard University Press, ISBN: 0-674-01347-6, 307 p.

Meurs, P. (2008). Bouwen aan een weerbarstige stad. VSSD Delft, ISBN: 978-90-6562-182-5, 91 p.

Van Reeth, B. (2003a). Herinnering aan wat nooit heeft bestaan. Bouw & Wonen, 4.12.2003 Download van: https://www.bouwenwonen.net/architectuur/read.asp?id=4529

Van Reeth, B. (2003b). Bewust duurzaam bouwen: tips op een rij voor milieusparend bouwen & verbouwen. Een brochure van de Vlaamse provincies i.s.m. VIBE, (D/2003/5139/1). Download van: https://www.vibe.be/downloads/2.Gratis_publicaties/brochure_Bewust_duurzaam_bouwen.pdf

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.