Maatschappijleer/Maatschappijleer 5 vwo/Samenvatting Thema's Maatschappijleer

Uit Wikibooks

Wat is maatschappijleer? (inleiding op de vier thema's)[bewerken]


Maatschappelijke vraagstukken (INL hoofdstuk 1)[bewerken]


Samenleven en afspraken maken[bewerken]

Takeshita Street, Tokio

Om te zorgen dat alle mensen goed kunnen samenleven maken we regels en wetten. In Nederland worden alle belangrijke regels democratisch bepaald. Vaak zijn niet alle partijen het eens dus zoeken ze naar een compromis. De standpunten worden bepaald door onze waarden en uit deze waarden kunnen weer idealen ontstaan.
Waarden: waarden zijn uitgangspunten of principes die mensen belangrijk vinden in hun leven en die ze daarom willen nastreven.
Idealen: zaken die je graag zou willen bereiken in je leven, zoals een invloedrijke baan of werken als hulpverlener in een ontwikkelingsland.
Normen: de opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen noem je normen (bijvoorbeeld: stelen is in strijd met de normen).

Als waarden en normen van verschillende groepen botsen kan er een maatschappelijk vraagstuk ontstaan. We spreken van een maatschappelijk vraagstuk wanneer:

  1. grote groepen in de samenleving de gevolgen ervan ondervinden.
  2. tegengestelde belangen meespelen.
  3. een gemeenschappelijke oplossing nodig is.

Een belangrijk kenmerk van maatschappelijke vraagstukken is ook dat er verschillende visies zijn op een probleem.
Belang: "een belang is het voor- of nadeel dat iemand ergens bij heeft".

Soms kom je als individu ook lastige keuzes tegen, dit is een dilemma.
Dilemma: een lastige keuze uit twee of meer alternatieven die allemaal duidelijke nadelen hebben.


De vier thema's van maatschappijleer[bewerken]


De kernconcepten[bewerken]

Milgram experiment

De kernconcepten die gebruikt worden om maatschappelijke vraagstukken te analyseren zijn:

  1. Macht
  2. Sociale ongelijkheid
  3. Sociale cohesie

Macht – het vermogen om het gedrag van anderen dwingend te beïnvloeden.
Er zijn verschillende soorten macht: geaccepteerde macht noemen we gezag, dit is de macht van je ouders of de school over jou; de macht van de directie op school en van de burgemeester noemen we formele macht of formeel gezag, dit is vastgelegd in regels en wetten. Als laatste is er informele macht, dit is bijvoorbeeld binnen een vriendengroep, hierbij is er geen sprake van regels of sancties. Mensen kunnen macht ontlenen aan hun posities, hun baan bijvoorbeeld, maar ook aan hun kennis of leeftijd. De manier waarop iemand macht uitoefent hangt af van de machtsbronnen die beschikbaar zijn, zoals geld, kennis, overtuigingskracht, aanzien, etc.

Sociale ongelijkheid – een ongelijke verdeling van maatschappelijke kansen, inkomen en politieke macht.
In onze maatschappij is er helaas nog steeds sprake van sociale ongelijkheid. Voor veel mensen is het lastig om een baan te vinden, mensen met een migratieachtergrond of mensen met een beperking. Ook is er een erg groot verschil tussen arm en rijk, en hebben mensen met veel politieke contacten meer invloed dan anderen.

Sociale cohesie – de mate waarin mensen door onderlinge bindingen het gevoel hebben bij elkaar te horen.
Het is belangrijk dat de mensen in de samenleving rekening houden met de normen, waarden en belangen van hun medemens. In elke samenleving zijn mensen afhankelijk van elkaar, dit heet interdependentie. Sociale cohesie zorgt ervoor dat iedereen deel uit maakt van de samenleving, en dat niemand wordt buitengesloten.


Analysemodel[bewerken]


Kennis van zaken (INL hoofdstuk 2)[bewerken]


Betrouwbaarheid van informatie[bewerken]

Veelgebruikt model voor de visualisatie van een communicatieproces, gebaseerd op het werk van Shannon en Weaver. Links de (af)zender, rechts een ontvanger die een reactie (boogpijl) geeft. Zender, medium en ontvanger zijn ook nodig voor het overbrengen van deze feedback.


Beeldvorming en gevolgen[bewerken]

Censuur op videomateriaal

Wij creëren ons beeld van de werkelijkheid op basis van de informatie die we ontvangen. Dat deze informatie zo betrouwbaar en volledig mogelijk is, is dus van belang. Dit is echter niet altijd het geval: de zender kan de informatie veranderen of beperken omdat dit voor hem voordeliger is. Om als journalist zo betrouwbaar en volledig mogelijk te kunnen werken zijn er twee dingen nodig:

  1. persvrijheid: de journalisten moeten de vrijheid hebben om te publiceren, zonder gehinderd te worden door de overheid(racistische/discriminerende/beledigende uitlaten zijn verboden).
  2. vrijheid van nieuwsgaring: journalisten moeten toegang krijgen tot relevante documenten en deze zonder bemoeienis van de overheid kunnen publiceren.

Als de berichtgeving in een land gecontroleerd wordt dan spreken we van censuur. Als de informatie bewust verdraaid wordt, dan spreken we van manipulatie. Vormen van manipulatie zijn:

  1. propaganda: er wordt hier bewust eenzijdige informatie gegeven om de mening van de mensen te beïnvloeden.
  2. indoctrinatie(meest extreme vorm): waarbij langdurig, systematisch en dwingend eenzijdige opvattingen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek deze kritiekloos accepteert.

Gemanipuleerde informatie kan grote gevolgen hebben op ons wereldbeeld. Als een journalist er bijvoorbeeld voor kiest om de identiteit van een crimineel expliciet te vermelden, kan dat leiden tot stereotypering oftewel generaliseren en vooroordelen(mensen gaan dan misschien denken dat bijvoorbeeld veel Poolse mensen criminelen zijn). Mensen gebruiken vooroordelen en stereotypen vaak om zich af te zetten tegen andere groepen. Het gevaar hiervan is dat het kan leiden tot intolerantie en discriminatie(op grond van bijvoorbeeld ras, sekse, geloof, uiterlijk).


Beïnvloeding door media[bewerken]


Rechtsstaat (Thema 1)[bewerken]


Idee en oorsprong van de rechtsstaat (DR hoofdstuk 1)[bewerken]

Nederland is een democratische rechtsstaat. Dit zorgt voor zekerheid onder de burgers. Ze kunnen meedoen aan verkiezingen en hebben zo invloed en ze worden beschermd tegen de machthebbers. Een rechtsstaat is dus een staat waarin burgers met burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur van de overheid. Ook is Nederland een sociale rechtsstaat, er zijn wetten die de welvaart en het welzijn van de burgers bevorderen. In een rechtsstaat is er sprake van vertrouwen en wederkerigheid. Die zorgen samen voor rechtszekerheid. De rechtstaat is ontstaan doordat er twee eeuwen lang een ongelukkige sfeer heerste in Europa, dit kwam deels door de enorme macht die de koning had, dus werd er naar verlichting gezocht. De rechtsstaat was deze verlichting.


Wat is een rechtsstaat?[bewerken]

Een rechtsstaat is een staat waar burgers door wetten worden beschermd tegen de staatsmacht. De staat heeft hierbij het geweldsmonopolie, maar door het legaliteitsbeginsel, wat er voor zorgt dat de overheid zich ook aan de wet houdt, worden de burgers alsnog beschermd. Een ander belangrijk kenmerk van een rechtsstaat is de trias politica, de scheiding der machten. De scheiding der machten houdt in dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht geen invloed op elkaar kunnen hebben, waardoor er geen vriendjespolitiek ontstaat en de burgers geen kans meer hebben op een eerlijke behandeling.


Hoe is de rechtsstaat ontstaan?[bewerken]

In de zeventiende eeuw (en daarvoor) had een vorst vaak vrijwel onbeperkte macht. Een typisch voorbeeld hiervan was de Franse koning Lodewijk XIV, die zich als absoluut vorst presenteerde met het argument van het droit divin: hij had die macht van God gekregen. Ook gold traditie als rechtvaardiging: de machthebber hoorde nou eenmaal alle macht te hebben.

Vanuit de verlichtingsideeën uit de achttiende eeuw en verschillende revoluties die deze gedachten meenamen, ontstond een roep om rechten voor de burger, waaronder bescherming tegen de overheid. Filosofen kwamen met ideeën als scheiding van machten (een koning moest bijvoorbeeld niet én rechtspreken én wetten maken) en macht moest op verstand gebaseerd zijn. Dit was het begin van de rechtsstaat – al was de staatsinrichting nog niet helemaal te vergelijken met de rechtsstaat zoals die tegenwoordig bestaat.

De eerste rechtsstaten[bewerken]


Grondwet en grondrechten (DR hoofdstuk 2)[bewerken]


Ontstaan van de Grondwet[bewerken]

Grondwet van 1848

In 1798 ontstond de Staatsregeling van de Bataafse Republiek, een voorloper van de grondwet. Het ontstond door de Franse Revolutie – de Bataafse Republiek was in feite een vazalstaat van de Franse Republiek – en hield in dat iedere burger gelijk is voor de wet en grondrechten heeft. In 1814 werd Nederland een constitutionele monarchie, dit houdt in dat het een koninkrijk met een grondwet is – Koning Willem I had geen absolute macht meer. Ook werd er een parlementair stelsel ingevoerd in de vorm van een Staten-Generaal.

Pas in 1848 besloot Thorbecke de grondwet aan te passen om de koning onschendbaar te verklaren, de ministers werden verantwoordelijk voor de wetgeving. Er was sprake van een democratie, maar alleen mannen die een betaald bedrag konden betalen kregen (census)kiesrecht.

Volgens Thorbecke moest de staat zorgen dat de burgers vrijheid hadden en de burgers moesten individueel besluiten hoe ze gelukkig konden leven. Er ontstond een arbeidersbeweging, die voor alle burgers kiesrecht opeisten. Ook vond de klassenstrijd plaats en de vrouwenbeweging kwam op. De sociale onrust zorgde voor een wijziging van de grondwet. In 1917 kregen de mannen algemeen kiesrecht en in 1919 kregen ook de vrouwen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werden bijna alle grondrechten van de burgers overschreden; burgers werden gediscrimineerd, afgeluisterd en waren niet meer veilig. Na de oorlog werd de grondwet weer toegepast en in 1983 werden er nieuwe wetten ingevoerd.


Wat staat er in de Grondwet?[bewerken]


In de grondwet staan de rechten van de burgers en de rechten van de staat in het land. De klassieke en sociale grondrechten bestaan uit vrijheid en gelijkheid voor de mens. De volgende vormen de klassieke grondrechten:

Gelijke behandeling houd in dat iedereen gelijk is, dus dat niemand gediscrimineerd mag worden wegens godsdienst of geloofsovertuigingen, ras of welke andere grond dan ook. Persoonlijke vrijheid houd onder andere in dat je recht hebt op privacy, iedereen heeft zijn eigen persoonlijke levenssfeer en zijn eigendommen. De wet van onaantastbaarheid van het lichaam behoort tot de persoonlijke vrijheid, je mag niet zomaar gemarteld worden of medische onderzoeken ondergaan. Je hebt ook de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Politieke vrijheid houd in dat je algemeen kiesrecht hebt, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van drukpers, het recht om verenigingen op te richten en vergaderingen organiseren.

De sociale grondrechten zijn als het ware de subonderwerpen van de klassieke grondrechten en zijn in 1983 toegevoegd aan de wet. Dit valt allemaal onder de sociale grondrechten:

– Werkgelegenheid

– Bescherming van de positie van werknemers

– Sociale zekerheid

– Volksgezondheid

– Sociale woningbouw

Stel dat je klassieke grondrechten worden overschreden kan je direct naar de rechter stappen en wordt hier wat aan gedaan. Voor de sociale grondrechten met de overheid actief optreden, maar hiervoor kan je niet naar de rechter.

Wat zijn grenzen van onze vrijheid?[bewerken]

In Nederland zijn wij gewend aan vrijheid op allemaal mogelijke manieren, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst zijn hier 2 voorbeelden van. Maar er zitten ook grenzen aan onze vrijheid. We moeten namelijk in ruil voor onze vrijheid ook elkaar respecteren en elkaar gelijk behandelen. Als katholieken bijvoorbeeld een kerk mogen bouwen, dan mogen moslims ook een moskee bouwen.Dit noemen we wederkerige erkenning. Wederkerigheid houdt dus in dat de uitoefening van vrijheidsrechten door de ene burger niet mag leiden tot schade of vrijheidsbeperkingen voor andere burgers. In de grondwet staat dan ook bij verschillende grondrechten dat ze kunnen worden uitgeoefend 'behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet'

Legaliteitsbeginsel (DR hoofdstuk 3)[bewerken]

Het legaliteitsbeginsel en de rechtsstaat[bewerken]

Het legaliteitsbeginsel gaat over twee dingen: ten eerste moet alles wat de overheid doet, gebaseerd zijn op de wet. Ten tweede mogen (de meeste) nieuwe wetten niet met terugwerkende kracht worden toegepast.

Elk handelen van de overheid moet een basis hebben in de wet.

De overheid mag bijvoorbeeld alleen belastingen heffen als dat in de wet staat. De burger weet dan altijd waar hij aan toe is. Hij kan het gedrag van de overheid als het ware voorspellen. Dit noemen we de rechtszekerheid van de burger.

In bepaalde gevallen heeft de uitvoerende macht een zogenoemde discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat het bestuur meer vrijheid heeft in het nemen van een besluit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij asielzoekers. De minister is vrij om een bepaalde asielzoeker (voorlopig) niet terug te sturen naar het land van herkomst, terwijl anderen dat wel moeten.

(De meeste) wetten mogen niet met terugwerkende kracht worden toegepast.

Dit beginsel is met name in het strafrecht terug te vinden. In een rechtsstaat mag namelijk niemand worden veroordeeld voor een handeling die nog niet verboden was op het ogenblik waarop die plaatsvond. Dit staat ook met zoveel woorden in artikel 16 van de grondwet: ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.’

Uitbouw van de sociale rechtsstaat[bewerken]


Horizontale en verticale machtsverhoudingen[bewerken]

Je hebt verschillende soorten machtsverhoudingen namelijk horizontaal en verticaal.

Horizontaal: In horizontale relaties gaat het om de verhouding tussen burgers onderling. In onderlinge contracten worden sommige afspraken vastgelegd, zoals een huwelijksverbintenis of een arbeidsovereenkomst. Deze relaties worden vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, dat de basis vormt van het privaatrecht.

Verticaal: bij verticale relaties gaat het om de relaties tussen burgers en de overheid en tussen overheidsorganisaties onderling. We spreken hier van publiekrecht. Voorbeelden zijn de belastingplicht, verkeersregels en milieuwetgeving.


Trias politica: scheiding en evenwicht van machten (DR hoofdstuk 4)[bewerken]


Ontstaan en doel van de trias politica[bewerken]

Checks and balances in de VS

De trias politica, ook wel "scheiding der machten" genoemd, is een fundamenteel kenmerk van de rechtstaat. Het is ontstaan door de ideeën van de Franse filosoof Montesquieu, na de Franse revolutie. Het doel van de trias politica is, concentratie van de macht van de staat te voorkomen. Wanneer alle macht in een hand komt, ontstaat er kans op machtsmisbruik. Hoe worden de machten gescheiden?

– DE WETGEVENDE MACHT (stelt wetten op) ----> Parlement, Regering, Gemeenteraad en Provinciale Staten

– DE UITVOERENDE MACHT (voert de wetten uit) ----> Politie, Openbaar Ministerie, Lokaal bestuur, Regering

– DE RECHTSPREKENDE MACHT (spreekt recht) ----> Rechters

Zelfs als deze drie machten goed gescheiden zijn, kan binnen een van de drie machten machtsmisbruik ontstaan. Daarom bedacht Montesquieu nog een systeem, waarbij de machten elkaar controleren en evenwichtig samenwerken: checks and balances. De wetgevende macht controleert de uitvoerende macht en de rechterlijke macht controleert de wetgevende macht. Maar niemand heeft in een democratische rechtstaat het laatste woord, iedereen mag elkaar controleren, in bepaalde situaties.


De drie machten in Nederland[bewerken]

– DE WETGEVENDE MACHT (stelt wetten op) ----> Parlement, Regering, Gemeenteraad en Provinciale Staten

– DE UITVOERENDE MACHT (voert de wetten uit) ----> Politie, Openbaar Ministerie, Lokaal bestuur, Regering

– DE RECHTSPREKENDE MACHT (spreekt recht) ----> Rechters


WETGEVENDE EN UITVOERENDE MACHT

Zoals bovenstaand beeld al laat zien, is de regering zowel wetgevende als uitvoerende macht. Volgens Montesquieu zou de regering helemaal geen wetgevende macht moeten hebben. In de Nederlandse praktijk komt echter de meeste wetgeving van de regering. Wel heeft de Tweede Kamer altijd een controlerende taak als formele wetgever en hebben ze de mogelijkheid om wetten aan te passen (recht van amendement).

De regeringscoalitie wordt in Nederland in veel gevallen gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer en ook daardoor kennen we in Nederland niet precies de machtenscheiding zoals Montesquieu deze bedoelde.


RECHTERLIJKE MACHT

De rechterlijke macht in Nederland is in handen van de rechters. Volgens Montesquieu moeten deze rechters echter worden gecontroleerd door burgers in de vorm van leken- of juryrechtspraak. Dat is in Nederland niet het geval. Bovendien is het in Nederland mogelijk om als rechter ook politiek te bedrijven. In de Eerste Kamer was onlangs nog rumoer over twee rechters die werden voorgedragen voor de Kamer. Ook kennen we in Nederland een scheiding tussen de staande rechterlijke macht (het Openbaar Ministerie) en de zittende rechterlijke macht (de rechter). Het Openbaar ministerie valt weer onder de Minister van Justitie, maar is in principe wel onafhankelijk.

Rechtsgebieden (DR hoofdstuk 5)[bewerken]


Burger tegenover burger[bewerken]

De rechtspraak is opgedeeld in 3 rechtsgebieden: civiel recht, strafrecht en bestuursrecht. Kantonrechtspraak is een bijzondere vorm. Hieronder vallen namelijk meer lichte strafzaken en arbeidszaken. Met welk rechtsgebied je te maken krijgt, is afhankelijk van de zaak die je hebt.

In het civiel recht gaat het om conflicten tussen:

– particulieren onderling – organisaties onderling – particulieren en organisaties

In het strafrecht beoordeelt de strafrechter of iemand een strafbaar feit heeft gepleegd en daarvoor gestraft moet worden.

In het bestuursrecht staan besluiten van de overheid centraal. Als u iemand het niet eens bent met een beslissing van een bestuursorgaan, bezwaar heeft gemaakt en dit is afgewezen, kan die persoon beroep instellen bij de bestuursrechter.

De kantonrechtspraak is een bijzondere vorm van rechtspraak. De kantonrechter behandelt:

– Civiele zaken tot een bedrag van € 25.000 – Arbeidszaken – Huurzaken – Consumentenkoopzaken – Consumentenkredietzaken tot een bedrag van € 40.000 – Lichte strafzaken (zoals snelheidsovertredingen)


burger tegenover overheid[bewerken]

bij de verhouding tussen burger en overheid en overheden onderling gaat het over dingen zoals leerplicht, belastingplicht, de zorg voor volksgezondheid en de bestrijding van epidemieën onder vogels of vee. er horen bij deze verhouding 3 gebieden.

– het staatsrecht de overheid regelt de grondwet, de bevoegdheden van de ministers en de rechten van de 2e Kamerleden

– het strafrecht het strafrecht zorgt ervoor dat de burgers veilig zijn. bij veroordeling kan een burger beperkingen worden opgelegd of gestraft worden.

– het bestuursrecht

Strafrecht: opsporing en vervolging (DR hoofdstuk 6)[bewerken]


De rechtsstaat en het strafrecht[bewerken]


Het strafproces[bewerken]

Er zijn zes fases die een verdachte ondergaat na de ontdekking van zijn misdrijf tot aan het moment dat de veroordeelde zijn straf ondergaat. Het Openbaar Ministerie (OM) treedt op in naam van de staat en stuurt politie aan op plegers van misdaden op te pakken en vervolgens beoordeelt het OM op basis van de uitkomst of iemand veroordeeld wordt. De 6 fases van het strafproces: 1. Aanhouding: Als je verdachte bent mag de politie je Staande houden (Laten stilstaan) of Aanhouden (Arresteren en meenemen naar het bureau). Iedereen is bevoegd om iemand die op heterdaad wordt betrapt vast te houden tot de politie komt. Stel de verdachte is meegenomen naar het bureau heeft deze persoon het recht om te weten waar hij van verdacht wordt. Als de officier van justitie na zes uur wil dat de verdachte langer blijft, kan de officier van justitie twee keer de verdachte voor 3 dagen langer laten blijven. Als de advocaat of officier van justitie de strafzaak niet na 110 dagen voorarrest heeft afgerond, volgt er een pro-formazitting. De rechter kan hierin besluiten de verdachte langer in voorarrest te nemen. 2. Opsporing: De opsporing start met het verzamelen van informatie en het eventueel verhoren van verdachte of getuigen. Het doel is te achterhalen wat er gebeurd is en welke bewijzen te vinden zijn. Het verslag hiervan gaat als proces-verbaal naar de officier van justitie en leidt hierna het onderzoek en beslist of het voor de rechter komt. Je hebt een aantal opsporingsbevoegdheden waar je je aan moet houden als politie. Tijdens het opsporingsonderzoek mag de politie dwangmiddelen gebruiken (fouilleren, in beslag nemen van bewijsmateriaal). Voor sommige dwangmiddelen of bevoegdheden heeft de politie toestemming van de officier van de justitie of rechter-commissaris nodig. 3. Vervolging: De vervolging wordt geregeld door het Openbaar Ministerie (OM). Ze hebben verschillende manieren om een strafzaak af te handelen. De officier kan een transactie (Schikking) voorstellen, hier heb je te maken met een geldboete of een taakstraf en zo wordt je niet verder vervolgd. Het OM kan bij lichte delicten kiezen voor een strafbeschikking en zelf een straf op leggen. Bij een strafbeschikking ligt de schuld vast. Verder kan de officier Seponeren (Besluiten om niet verder te vervolgen).


Veiligheid, vrijheid[bewerken]


Strafrecht: berechting (DR hoofdstuk 7)[bewerken]


Voor de rechter[bewerken]

Bij strafvervolging krijg je een dagvaarding. Daarin staat wanneer je voor de rechter moet komen. Waar je voor beschuldigd wordt heet een tenlastelegging. Op de terechtzitting hoort de rechter de getuigen en kijkt hij naar het bewijs. Aan het eind doet de officier van justitie zijn requisitoir (de vraag om bepaalde straf) en houdt de advocaat zijn pleidooi. Na het vonnis kun je in hoger beroep gaan, dit komt dan bij het gerechtshof en dan wordt de zaak overgedaan. Daarna kun je nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Deze kijkt of het recht goed is toegepast. Ook kan de zaak nog worden heropend in uitzonderlijke gevallen. Dit heet herziening ten voordele.


De straf[bewerken]

Een straf wordt door de rechter opgelegd als er geen enkele strafuitsluitingsgrond van toepassing is.

Hoofdstrafrechten

  • Geldboete. Vaak in combinatie met een andere hoofdstraf.
  • Taakstraf. In plaats van een geldboete of vrijheidsstraf.
  • Vrijheidsstraf. Een gevangenis straf die afhankelijk is van de misdrijf en tot levenslang kan oplopen.

Naast een hoofdstraf kan een rechter een bijkomende straf opleggen. Zoals het intrekken van het rijbewijs. Ook zijn er nog strafrechtelijke maatregelen, zoals schadevergoeding of verplichte behandeling in een afkickkliek. Een ander voorbeeld van een maatregel is onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen. De dader krijgt spullen zoals wapens niet meer terug. Daarnaast heb je nog de ontneming van wederrechtelijk voordeel. De veroordeelde raakt de winst kwijt die deze met de misdrijf heeft gemaakt. Sommige straffen worden voorwaardelijk opgelegd. Deze kunnen (deels) ingetrokken worden onder bepaalde voorwaarden.

Straffen hebben bepaalde functies

  • Wraak en vergelding, misdaad mag niet lonen.
  • Afschrikking, door te bestraffen weerhoudt het mensen ervan het nog eens te doen.
  • Voorkomen van eigenrichting.
  • Resocialisatie, de overheid probeert het gedrag van de crimineel te verbeteren.
  • Beveiliging van de samenleving.

Het recht voor gedetineerden
Ook als je veroordeeld bent houd je rechten. Veroordeelde van meer dan een jaar celstraf hebben in principe recht op voorwaardelijke invrijheidstelling. Wel kunnen hier voorwaarden aan zitten.

Strafrecht voor jongeren
Onder de 12 zijn kinderen niet strafrechtelijk aansprakelijk. Tussen 12 en 17 in geldt het jeugdstrafrecht. Van 12 tot 15 is de maximale straf 1 jaar en voor kinderen van 16 en 17 maximaal 2 jaar. Kinderen tussen de 16 tot 23 jaar kunnen ook te maken krijgen met adolescentenstrafrecht. Het jeugdstrafrecht is sterk gericht op de resocialisatie.


Strafrecht in beweging[bewerken]


De rechtsstaat in internationaal perspectief (DR hoofdstuk 8)[bewerken]

Internationaal recht[bewerken]

Burgers worden niet alleen beschermd door nationale grondrechten, maar ook door Internationale grondrechten, die soms zwaarder wegen dan nationale grondrechten. Deze Internationale grondrechten werden samengesteld na de Tweede Wereldoorlog en opgeschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties; deze grondrechten werden samengesteld om ook in de toekomst wereldvrede te bewaren. In 1950 werd het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gesloten. Deze rechten zijn afdwingbaar bij een nationale rechter of bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

De internationale verdragen lijken op de grondwetten van individuele staten en dat zorgt ervoor dat de burgers een dubbele garantie hebben op de grondrechten en vrijheden. Deze moeten worden gerespecteerd want een burger kan bij internationaal en nationale rechters beroep doen op hun diensten als hij of zij vindt dat hij benadeeld wordt. In 1946 werd het Internationaal Gerechtshof opgericht om de rechten van de mens en de vrede tussen landen te beschermen. Het Internationaal Gerechtshof huist in het Vredespaleis in Den Haag. In het Vredespaleis werken vijftien door de Verenigde Naties gekozen rechters die zich bezig houden met conflicten tussen verschillende landen, dit wordt meestal geregeld in speciale oorlogstribunalen (zoals het Joegoslaviëtribunaal). Ook bevindt zich het Internationaal Strafhof in Den Haag; hier worden vooral oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid bestraft.

De Europese Unie wil de mensen die in de lidstaten wonen beschermen tegen mogelijke wandaden van de overheden in de landen, daarom moeten/moesten landen die lid willen worden een rechtstaat worden, want in een dictatuur kun je de rechten van de mens niet garanderen. Daarom eist de Europese Unie van kandidaat-landen om hun bestuurssysteem en grondwet aan te passen om de burgers die er wonen te beschermen.

Nederland en de VS vergeleken[bewerken]

Je kan het rechtssysteem van de VS en Nederland vergelijken door middel van vier rechtsstatelijke onderwerpen.

De onafhankelijkheid van rechters[bewerken]

Het verschil tussen de rechters van de hoogste rechtsorganen; de Hoge Raad in Nederland en de Hooggerechtshof in de VS, is dat de Hooggerechtshof alle Amerikaanse wetgeving moeten toetsen aan de grondwet. In Nederland mogen ze de wetten niet toetsen aan de grondwet. Zo heeft de rechtelijke macht niet teveel macht. In de VS worden de rechters verkozen door de president en in de Nederland op voordracht van de tweede kamer.

Juryrechtspraak[bewerken]

In de VS is er juryrechtspraak. Als je minimaal 18 bent, Engels spreekt en geen strafblad hebt kan je hiervoor gevraagd worden. De jury doet uitspraak over de schuldvraag; de rechter bepaalt de straf. In Nederland doet een rechter uitspraak over de schuldvraag en de straf.

De grondrechten[bewerken]

Amerikanen hebben nauwelijks sociale grondrechten en voornamelijk klassiek rechten. Dit zorgt voor een grotere uitingsvrijheid. Ook is er veel sprake van klassenjustitie. Vergeleken met Nederland hebben verdachten in Amerika minder rechten.

De straffen[bewerken]

In Amerika zijn drie opvallende kenmerken van het strafrecht: de doodstraf, plea bargaining (de advocaat en de aanklager sluiten een deal op voorwaarde dat de verdachte bekent) en de Three Strikes and You’re Out Law. In Nederland is het opvallend dat je levenslang kon krijgen. Maar omdat dat in strijd is met internationaal recht, wordt er nu na het uitzitten van een groot deel van de straf gekeken naar vrijlating.

Big data: kansen en bedreigingen (DR hoofdstuk 9)[bewerken]


Parlementaire democratie (Thema 2)[bewerken]


Wat is democratie? (PD hoofdstuk 1)[bewerken]


Wereld bedekt met staten[bewerken]

Soeverein: een staat die op een bepaald gebied met duidelijke grenzen het hoogste gezag uitoefent en het monopolie van geweldsuitoefening heeft.


Het belang van politiek[bewerken]

Politiek gaat over het maken van keuzes waaraan allen in een staat zijn gebonden. De keuzes worden in algemeen geldende wetten vastgelegd. Wetten worden uitgevoerd door 'dienaren van de macht' zoals ministers, ambtenaren, politie en het leger.

Zonder Politiek zouden deze machten kunnen doen wat ze willen aangezien ze normaal gesproken worden aangestuurd door de leiders van het land. Het leger kan het land gemakkelijk overnemen en een dictatuur starten. Zonder politiek zou er een strijd van 'allen tegen allen' ontstaan.

De politiek is er voor algemeen belang en neemt besluiten die moeten lijden tot een betere samenleving. Van de minimale leeftijd om alcohol te drinken tot je zorgpremie. Ook houdt het landsbestuur je aan de wet, door bijvoorbeeld straffen op te leggen aan overtredingen.

Democratie[bewerken]

Een democratie is een bestuursvorm waarbij het volk regeert. Het woord democratie bestaat dan ook uit de twee Griekse woorden 'demos' (volk) en 'kratein' (regeren), het betekend letterlijk: het volk regeert. Inmiddels leeft de helft van de wereldbevolking in democratie alhoewel er bijna nergens meer directe zeggenschap van het volk voorkomt. Wel zijn er in sommige landen nog referenda dit is een vorm van directe democratie waarbij het volk stemt over een bepaald wetsvoorstel. Inde meeste landen zien we nu een indirecte vorm van democratie oftewel representatieve democratie. Dit betekend dat het volk vertegenwoordigers kiest die de beslissingen nemen en dat deze vertegenwoordigers verantwoording moeten afleggen over hun beleid. In een representatieve democratie is de politieke macht verdeeld over meerdere personen en instituties die elkaar controleren, de trias politica.Om de inbreng van burgers te garanderen moet een democratie ook een rechtstaat zijn, waarin regels gelden voor burgers en voor de overheid. Kenmerken van een democratie:

  • Er is individuele vrijheid
  • Er gelden politieke grondrechten
  • Politie en het leger hebben wettelijk beperkte bevoegdheden
  • Er bestaat onafhankelijke rechtspraak
  • Er bestaat persvrijheid


Dictatuur[bewerken]

Een dictatuur is een land waarin de machthebbers nagenoeg alles bepalen. In dictaturen is er bijna altijd sprake van schending van mensenrechten en politiek geweld. Er zijn zelden grondwetten in een dictatuur, en als deze er zijn, zijn ze heel beperkt. Vrijheid in een dictatuur zijn beperkt; vrijheid van godsdienst, recht op privacy en politieke vrijheid zijn beperkt. Er is in een dictatuur is er geen Trias Politica maar de staat is een geheel dat in handen is van een kleine groep mensen. Er bestaat dus geen onafhankelijke rechtspraak, burgers kunnen niet rekenen op bescherming tegen de overheid. Burgers hebben hierdoor niks te zeggen in de politiek en kunnen hun rechten niet opeisen. De machthebbers verdedigen hun macht met harde hand, er is vaak overheidsgeweld.

We maken onderscheid tussen ideologische, religieuze en militaire dictaturen.

Ideologische dictatuur
In deze dictatuur heeft de communistische partij alle macht en burgers weinig tot geen individuele vrijheden. Er is sprake van indoctrinatie (de bevolking krijgt de partijideologie te zien in media en onderwijs).

Religieuze dictatuur
Ook wel theocratie genoemd. Godsdienst wordt verheven tot staatsideologie. Het volk kiest een parlement en de president, maar voor alle politieke besluiten is toestemming nodig van niet-gekozen geestelijke leiders.

Militaire dictatuur
Een militaire dictatuur is een dictatuur waarin de politieke macht van het land bij de hogere militairen berust.


Politieke stromingen (PD hoofdstuk 2)[bewerken]


Wat is een ideologie?[bewerken]

In de tijd dat Nederland een parlementaire democratie werd was er geen bemoeienis vanuit de overheid richting de arbeid of gezondheidszorg. De inkomstenverschillen waren groot en veel mensen leefde in armoede, als je niet kon werken werd je afhankelijk van de liefdadigheid en de kerk. Na de industrialisatie en urbanisatie veranderde de samenleving snel. De eerste politieke partijen ontstonden die teruggrepen op die belangrijke ideologische politieke stromingen:het liberalisme,confessionalisme en het socialisme. Onder een ideologie verstaan we een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Het gaat hierbij vooral over twee aspecten:

Normen en Waarden die voor iedereen in de samenleving moeten gelden. Bij een ideologie met de waarden gelijkheid als uitgangspunt past de norm dat rijken meer belastring moeten betalen.

De gewenste sociaaleconomische verhoudingen van de samenleving. Of anders gezegd de beste rechtvaardige verdeling van welvaart. Als je voor een sterke,actieve rol van de overheid op het gebied van economie, uitkeringen, onderwijs en gezondheidszorg dan ben je Links. Hierbij willen ze de ongelijkheid tussen mensen minderen en zorgen voor uitkeringen bijvoorbeeld, want ze vinden dat mensen niet allemaal dezelfde kansen hebben om goed voor zichzelf te zorgen. Rechtse mensen willen juist zo weinig mogelijk bemoeienis van de overheid op sociaaleconomisch gebied. Zei vinden dat mensen vooral zelf verantwoordelijk zijn om hard te werken en het beter te krijgen.

Zit een ideologie tussen links en rechts in, dan spreken we over het Politieke midden.

Strijden met woorden[bewerken]

In een democratie wordt in de politiek enkel gestreden met woorden. Politici hebben drie belangrijke "gesprekspartners".

Politici praten met elkaar en over elkaar. Meestal gebeurt dit openlijk, maar in een enkel geval hebben ze een niet openbaar gesprek in de zogenaamde achterkamertjes.

Politici praten ook met journalisten op tv en in de media om te laten zien wie ze zijn en waar ze voor staan om hun kans op "scoren" te verhogen.

Ook praten politici met de gewone burgers via bijvoorbeeld social media.

De drie hoofdstromingen[bewerken]

Er zijn drie grote stromingen in Nederland. Het Liberalisme, het Socialisme en het Confessionalisme.

Volgens het Liberalisme is de samenleving er het meest bij gebaat als ieder individu zich optimaal kan ontplooien: wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Zij moeten elkaars opvattingen respecteren. het Liberalisme staat dus voor vrijheid. Tegenwoordig zijn Liberalen voor een vrijemarkteconomie. Het is een rechtse partij, de grootste Liberale partij in ons land is de VVD.

Het Socialisme benadrukt gelijkheid. Het socialisme is een reactie op de slechte behandeling van arbeiders in de fabrieken. De huidige Sociaaldemocraten zijn niet tegen de vrijemarkteconomie, maar vinden nog steeds dat kennis, inkomen en macht eerlijker verdeeld moeten worden. De drie sociaaldemocratische partijen in ons land zijn de PvdA, de SP en GroenLinks.

Bij het Confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. In het confessionalisme gaat men uit van een organische staatsopvatting: de samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam waarin alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge samenhang kunnen functioneren. Broederschap en solidariteit zijn dus de visie van de confessionelen. De huidige christendemocraten streven naar een samenleving waarin rentmeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn. De overheid moet slechts een aanvullende waarde hebben en moet zo veel mogelijk overlaten aan het maatschappelijke middenveld, zoals welzijnsinstellingen en schoolbesturen. De CDA en de ChristenUnie zijn de belangrijkste confessionele partijen. Ze horen thuis in het politieke midden.


Andere politieke richtingen[bewerken]

PRAGATISME
Vanaf de jaren zestig is er sprake van ontideologisering, het verdwijnen van ideologie als leidraad voor het politieke leven. Hierdoor ontstonden er meer pragmatische en populistische partijen die niet pasten in een van de traditionele ideologieën. Pragmatische partijen hebben geen vaste uitgangspunten of principes: afhankelijk van het probleem, wordt een oplossing gekozen.

POPULISME
Deze stroming zegt nadrukkelijk de stem van het volk te willen laten horen. De partij bepaalt zelf wie er wel en niet bij de partij hoort. Om de gewone burger te bereiken versimpelt het populisme politieke kwesties. Zoals: Neemt criminaliteit toe? Dan gaan we harder straffen. Ze zijn niet links of rechts, niet progressief of conservatief. Ze hebben vaak nationalistische standpunten. De pvv is in Nederland een typische populistische partij.

PROGRESSIEF EN CONSERVATIEF
Progressief betekent vooruitstrevend, veranderingsgezind en gericht op de toekomst. Ze benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor verandering. Conservatief betekent behoudend en is gericht op het heden en verleden: ‘houden wat je hebt’. Ze vinden dat Nederland niet nog meer politieke macht moet afstaan aan de Europese Unie. Soms willen ze dingen weer zoals vroeger, zoals de invoering van de gulden of het terugdraaien van het homohuwelijk.

KOSMOPOLITISME VERSUS NATIONALISME
Kosmopolieten willen hun eigen land ophouden zodat het mee kan komen in een geglobaliseerde wereld. Nationalisten zien globalisering juist als bedreiging voor eigen banen, cultuur en identiteit. Definitie globalisering: Globalisering is een toenemend proces van economische, culturele en politieke integratie op mondiaal niveau. Door de openstelling van grenzen tussen landen, kunnen goederen en diensten zich gemakkelijker verplaatsen. Politieke partijen zijn meestal dus in te delen in links of rechts en progressief of conservatief.


Politieke partijen (PD hoofdstuk 3)[bewerken]

SOORTEN PARTIJEN
Een politieke partij bestaat uit een groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving. Naast de partijen die je in het vorige stuk hebt gelezen zijn er ook nog one-issuepartijen en antidemocratische partijen.

One-issuepartijen vertegenwoordigen één specifieke doelgroep. (vb. ouderen of dieren) Antidemocratische partijen hebben standpunten die in strijd zijn met de rechtstaat. Vaak roepen ze op tot geweld.

FUNCTIES
In onze democratie vervullen de politieke partijen een aantal functies: – Van de wensen en eisen van mensen maken ze één politiek programma. (integratie van ideeën) – Via politieke partijen komen mensen verschillende standpunten te weten. (informatie) – De partijen proberen de mensen te interesseren en actief mee te laten doen. (participatie) – Ze selecteren kandidaten voor publieke functies zoals kamerlid of minister. (selectie van kandidaten)

Verkiezingen (PD hoofdstuk 4)[bewerken]

Dit hoofdstuk legt uit hoe een landbestuur tot stand komt na de verkiezingen en de kabinetsformatie. Te beginnen met de vraag: Hoe kiezen wij?

Hoe kiezen wij?[bewerken]

Wanneer je als Nederlandse staatsburger 18 jaar of ouder bent, heb je kiesrecht. We maken hierbij een onderscheid tussen actief kiesrecht (het recht om te kiezen) en passief kiesrecht (het recht om gekozen te worden). In de wet staat ook, dat de stemmingen geheim zijn. Niemand kan nagaan op wie je hebt gestemd, tenzij je het natuurlijk zelf verteld. We kiezen vertegenwoordigers op verschillende niveaus: het Rijk (Tweede Kamer), de provincie (Provinciale Staten), de gemeente (gemeenteraad) en de waterschappen, die de waterhuishouding in Nederland regelen.

Het Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Een zetel is letterlijk een stoel in bijvoorbeeld de Tweede Kamer. Een partij met 20 procent van de stemmen, krijgt dus ook 20 procent van de zetels. Dat lijkt moeilijk uit te rekenen, maar er wordt uitgegaan van een slimme berekening. Men gebruikt de kiesdeler, de hoeveelheid stemmen die nodig is voor een zetel. Wanneer er 10 miljoen stemmen worden uitgebracht op 150 zetels, zijn voor 1 zetel 10.000.000/150= 66.666, 6666667 nodig. Dit betekent dus ook dat bijvoorbeeld D66 en de PvdA een gelijk aantal zetels kunnen krijgen, terwijl ze niet exact evenveel stemmen hebben.


Na de verkiezingen[bewerken]


De val van een kabinet[bewerken]


Regering en parlement (PD hoofdstuk 5)[bewerken]


De Regering[bewerken]

De regering in Nederland is de uitvoerende macht. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. de regering is verantwoordelijk voor het bestuur van het land. De koning bemoeit zich niet actief, maar wordt elke week door de minister-president op de hoogte gehouden. Iedere minister heeft zijn eigen beleidsterrein onder zijn beheer, bijvoorbeeld onderwijs. Beleidsvoornemens worden besproken in de gezamenlijke vergadering van de ministers, oftewel de ministerraad. de voorzitter hiervan is de premier. Voor onderdelen die de ministers moeten doen, kunnen staatssecretarissen voor worden aangesteld. Een minister en een eventuele staatssecretaris hebben een eigen ministerie of departement, waar ambtenaren voor hen werken, die ambtenaren geven adviezen en bereiden wetsvoorstellen voor. soms hebben ministers geen eigen ministerie. de minister van ontwikkelingssamenwerking kan bijvoorbeeld werken onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Buitenlandse zaken, hij is dan een minister zonder portefeuille.

het staatshoofd is bij ons de koning, naast ceremoniële taken, moet hij ook de wetten ondertekenen, voorlezen van de troonreden, het benoemen van de ministers en staatssecretarissen, zich laten informeren over het kabinetsbeleid en ons land vertegenwoordigen in het buitenland. De koning is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de wetten. De koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.


Het Parlement[bewerken]

In de moderne politiek en geschiedenis is een parlement een wetgevend, verkozen regeringsbestuur. Over het algemeen heeft een modern parlement drie functies: vertegenwoordigers van de kiezers, wetten en overzichtelijke overheden door middel van hoorzittingen en vragen. Hoewel sommige het gebruik van het woord parlement in parlementaire systemen beperken, wordt het ook vaak gebruikt om de wetgever in de presidentiële systemen (bijvoorbeeld het Franse parlement) te beschrijven, zelfs als het niet in de officiële naam staat. Historisch gezien omvatten de parlementen verschillende soorten beraadslagende, raadplegende en gerechtelijke vergaderingen, bijv. Middeleeuwse parlementen. De term is afgeleid van het Anglo-Normandisch parlement, uit het woord parler 'spreken'. De betekenis evolueerde in de loop van de tijd: oorspronkelijk een discussie, gesprek of onderhandeling (getest rond 1100), door middel van verschillende soorten deliberatieve of gerechtelijke groepen, die vaak door de monarch worden opgeroepen.

Veel parlementen maken deel uit van een parlementair systeem van overheid, waarin de uitvoerende macht grondwettelijk verantwoordelijk is voor het parlement. Sommigen beperken het gebruik van het woord parlement tot parlementaire systemen, terwijl anderen het woord gebruiken voor elk gekozen wetgevend orgaan. Parlementen bestaan meestal uit kamers of huizen, en zijn gewoonlijk bicameraal of unicameraal, hoewel er meer complexe modellen bestaan.


Van wetsvoorstel tot wet[bewerken]

Als minister of als staatssecretaris maar ook als lid van de Tweede kamer kan je een idee hebben. Dat idee wat als wetsvoorstel dient moet eerst worden voorgedragen aan de ambtenaren die er meer vanaf weten.

Het wetsvoorstel wordt dan voorgedragen aan de tweede kamer, diegene uit de tweede kamer of het kabinet maakt dan gebruik van de wet van initiatief, het recht om een wet voor te stellen. Vervolgens wordt erover gestemd, de meerderheid moet het er mee eens zijn. Als Kamerlid kan je ook gebruik maken van de wet van amendement, je kan het wetsvoorstel dan herschrijven en hier en daar wat aanpassingen doen. Gaat het wetsvoorstel door dan gaat het naar de Eerste kamer waar er ook op gestemd wordt. Stel dat de eerste kamer ook met de meerderheid voor stemt dan komt het wetsvoorstel bij de koning, het staatshoofd, te liggen die het vervolgens alleen nog maar moet ondertekenen. De laatste stap is dat de wet wordt gepubliceerd in het staatsblad en vanaf dan is de wet ook te vinden op internet.


Wie heeft de meest macht?[bewerken]

In Nederland hebben we een regering die het land regeert, en het parlement dat de regering controleert. Er is een duidelijke taakverdeling tussen de regering en het parlement die voortvloeit uit het principe van de trias politica, dit noemen we dualisme. Trias politica is niet strikt doorgevoerd in Nederland omdat ministers zowel wetgevende als uitvoerende macht hebben. Sommigen vinden dat die regering daardoor te veel macht heeft. Anderen vinden dat de macht wel beperkt is omdat ministers bij belangrijke beslissingen altijd de toestemming van het parlement nodig hebben. De wetgevende macht stelt wetten en regels vast, de uitvoerende macht voert ze uit.

Coalitie en oppositie[bewerken]

In de Eerste en Tweede Kamer zijn regerings- en oppositiefracties. Met regeringsfracties worden coalitiefracties (partijen die ook ministers in de regering hebben zitten) bedoeld. Oppositiepartijen zijn alle partijen die niet in de regering zitten.

Politieke cultuur[bewerken]

In Nederland vergaderen, schikken en plooien we, proberen we iedereen aan boord te houden door te streven naar een compromis. Dit noemen we het streven naar consensus (overeenstemming). De oorsprong van deze politieke cultuur ligt in onze eeuwenlange strijd tegen het water. Het streven naar een compromis in de Nederlandse politiek noemen we het poldermodel.

Invloed op politieke besluiten (PD hoofdstuk 6)[bewerken]


Strijden met woorden[bewerken]


Het systeem van politieke besluitvorming[bewerken]


Politieke actoren[bewerken]

De politieke actoren zijn alle burgers, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij een politiek besluitvormingsproces. In een goed werkende democratie, wisselen deze partijen elkaar regelmatig af en werken ze veel samen. De actoren vormen samen een politiek debat (dit vindt dus niet altijd plaats in de tweede kamer met politici).
Wanneer bijvoorbeeld een minister iets wil aanpakken, overlegt hij niet alleen met ambtenaren maar ook met deskundigen, onderzoekers en iedereen die er maar iets mee te maken hebben.
Als burger is er altijd wel een mogelijkheid om betrokken te raken bij bepaalde zaken. Zo kan je je bijvoorbeeld bij een pressiegroep voegen. Dit zijn groepen die druk uitoefenen op politici om hun standpunt duidelijk te maken. Ook de media spelen een belangrijke rol als politieke actor.

Media hebben verschillende functies:

  • onderzoekende/agendafunctie
  • commetaarfunctie
  • spreekbuisfunctie
  • controlerende functie


Er zijn verschillende meningen over de politieke actoren. De meerderheid vind het een goed concept, want wij als burgers kunnen (vaak) meedenken over wetsvoorstellen. Echter vinden sommige mensen dat de individuele burger ook gehoord moet worden en niet alleen een groep mensen.


Omgevingsfactoren[bewerken]


Gemeente en provincie (PD hoofdstuk 7)[bewerken]


Decentralisatie[bewerken]

Decentralisatie heeft te maken met het Subsidiariteitsbeginsel. Dit houdt in dat de overheid geen taken uitvoert die lagere instanties kunnen doen. Een voorbeeld van een lagere instantie is een gemeente. De gemeente houdt bijvoorbeeld het aantal burgers bij. Een belangrijke reden is dat elke stad of provincie verschillende problemen heeft die beter op kleinere schaal kunnen worden opgelost. Ook hebben de inwoners van de gemeente of provincie meer te zeggen over de besluiten, omdat de lokale bestuurders dichter bij de burgers staan, dan bijvoorbeeld de ministers van Nederland. Zo kunnen de inwoners makkelijker in contact komen met de bestuurders.


De provincie[bewerken]


In een dichtbevolkt land zoals Nederland staan de behoefte aan woningen, een goede infrastructuur, de noodzaak om de weinige natuurgebieden te behouden, industriële bedrijvigheid, landbouw en recreatie soms op gespannen voet met elkaar. Daarom stelt de provincie een structuurvisie op waarin de plannen voor een gebied staan (in deze plannen moet er wel rekening gehouden worden met het landelijk beleid). De belangrijkste taken van de provincie liggen dus op de terreinen ruimtelijke ordening en milieu.

Om de vier jaar worden er verkiezingen gehouden voor de Provinciale Staten, zo wordt de provinciale vertegenwoordiging genoemd. De Provinciale staten kiezen dan de leden voor de Gedeputeerde Staten, die het dagelijkse bestuur vormen. Voorzitter van zowel Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten is de commissaris van de Koning. Die persoon wordt dus niet gekozen, maar benoemd. Officieel wordt hij of zij benoemd door de koning, maar in de praktijk gebeurt dit door de minister van Binnenlandse Zaken.

De gemeente[bewerken]

de gemeente is verantwoordelijk voor een ordelijke verloop van het openbare leven in de gemeente. van het sluiten van huwelijken tot het ophalen van huisvuil. de gemeente beschikt over een gemeenteraad. Deze bestaat uit gemeenteraadsleden; vertegenwoordigers van de burgers die elke vier jaar gekozen worden. het aantal gemeenteraadsleden is afhankelijk van het aantal inwoners. het dagelijks bestuur van de gemeente is in handen van de B en W (het college van burgemeester en wethouders). die met name een uitvoerende taak hebben. de b en w wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. een burgemeester is de baas van een gemeente. hij of zij is daarmee verantwoordelijk voor de openbare orde en de veiligheid. hij reageert als eerst op storende gebeurtenissen. ook is de burgemeester hoofd van de brandweer en de politie en om de zes jaar wordt hij benoemd. gemeenten kunnen samen een metropool vormen. dit is wanneer hun samenwerking in een tal gemeenschappelijke regelingen is vastgelegd om onder andere economische groei te stimuleren.


Spanningen tussen het rijk en de gemeenten[bewerken]


Internationale politiek (PD hoofdstuk 8)[bewerken]


De Europese Unie[bewerken]

Landen van de Europese Unie

Nederland werkt op internationaal vlak vooral samen met de EU. Na de Tweede Wereldoorlog wilde men meer gaan samenwerken want dat zou oorlogen voorkomen. Eerst waren de samenwerkingsverbanden vooral voor de verdeling van grondstoffen, later ook voor economische zaken.

De EU werd in 1992 opgericht. Door de jaren heen sloten steeds meer landen zich aan.

In de EU is er de interne markt, dat houdt in dat er vrij verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal is. Landen die lid zijn van de EMU behoren tot de eurozone. Ze betalen met de euro.

In de EU is ook sprake van de trias politica. De Europese Commissie is de uitvoerende macht, de Raad van Ministers zijn de wetgevende macht en het Hof van Justitie van de Europese Unie spreekt recht.

Er is ook kritiek op de EU. Zo komen er bijvoorbeeld veel Polen naar het Verenigd Koninkrijk om daar te gaan werken en wonen. Dat was ook de rede voor de uittreding te stemmen. Ook wordt de EU ervaren als iets wat ver afstaat van de burgers en is de opkomst bij de verkiezingen zeer laag.


De Verenigde Naties[bewerken]

De Verenigde Naties zijn een groep van 51 land die in 1945 is opgericht. Ze zetten zich in voor het internationale recht, mondiale veiligheid, behoud van mensenrechten, ontwikkeling van de wereldeconomie en het onderzoek naar maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Het wordt geleid door zes verschillende bestuursorganen. De Algemene Vergadering, de Economische en Sociale Raad, het Internationaal Gerechtshof, het Secretariaat, de Trustschapsraad en de Veiligheidsraad.

Er was eerder al een internationale organisatie, de Volkenbond, maar rond de tweede wereldoorlog trokken steeds meer landen zich terug. Toen de oorlog weer voorbij was wilde veel landen het nog een keer proberen, maar wel met wat verbeteringen. Dit begon met Frankrijk, Taiwan, de Verenigde Staten van Amerika, het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie.

Het hoofdkantoor is in New York, maar er zijn ook deelhoofdkantoren in Genève, Wenen en Nairobi. Er worden daar beslissingen gemaakt die de wereld beïnvloeden. De huidige doelen van de Verenigde Naties zijn: armoede en hongersnood uitbannen, wereldwijde basiseducatie, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, kindersterfte en moedersterfte tegengaan, levensbedreigende ziektes uitbannen, duurzame omgeving verzekeren en ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling.


De NAVO[bewerken]

De NAVO/NATO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) is een militaire organisatie waarvan de leden hebben afgesproken elkaar zo nodig te verdedigen. Deze afspraak is vastgelegd in Artikel 5: Als een NAVO-lid wordt aangevallen, wordt dat gezien als een aanval op alle NAVO leden. De afspraak is ook bedoeld om vijandige landen af te schrikken zodat ze niet besluiten aan te vallen.

Er kwamen steeds meer landen bij, na het einde van de Koude Oorlog in 1989 kwamen er zelfs een paar oude Oostbloklanden bij. De NAVO telt nu 28 landen waaronder onder andere Nederland en De Verenigde Staten. Het is een intergouvernementele organisatie van soevereine staten. Er is geen gekozen NAVO-parlement. Belangrijke besluiten worden door de aangesloten landen genomen in de nationale parlementen. Er worden dus nooit zomaar troepen gestuurd voor een NAVO-missie zonder dat een meerderheid in het nationaal parlement daarmee instemt. Ook is afgesproken dat ieder land 2% van zijn nationaal inkomen uitgeeft aan defensie.


Denken over democratie (PD hoofdstuk 9)[bewerken]


Democratie is niet vanzelfsprekend[bewerken]

Een samenleving waar een democratie is lijkt voor ons heel normaal. Dit is het echter niet en ondanks dat het lijkt alsof een democratie iets is wat iedereen zou willen, zijn er vele redenen waarom mensen juist geen democratie zouden willen. Daarom moeten we duidelijke regels hebben die zorgen dat tegenstanders van de democratie niet ineens het systeem omver kunnen gooien. Een aantal redenen dat mensen het niet met democratie eens zijn is bijvoorbeeld dat democratie niet de wijsheid is van de massa. De wijsheid van de massa houd in dat als je bijvoorbeeld moet raden hoeveel een steen weegt het gemiddelde van de massa vaak erg dicht bij het goede getal zit. In zo'n situatie werkt dit systeem. Als mensen allemaal andere doelen voor ogen hebben werkt dit niet, omdat je dan vaak een tussenweg krijgt waar eigenlijk niemand blij mee is. Als de helft van de groep naar links wil en de helft naar rechts is het midden niet de goede weg, maar juist iets wat niemand wil. Een andere reden is dat democratie eigenlijk maar een illusie geeft dat je zelf ergens voor kiest. Als het hele volk vindt dat de zaken in het land slecht lopen en ineens voor een radicale nieuwe partij stemt, is de kans dat er echt wat gaat veranderen nog steeds vrij klein. De reden is dat alle eventuele veranderingen nog langs de Kamerleden en talloze anderen moeten en dat zijn nog grotendeels dezelfde mensen als de voorgaande jaren. Ondanks die redenen zijn er nog maar vijf landen die geen democratie hebben, dus lijkt de kans niet zo heel groot in dat er iets gaat veranderen. De democratie is niet foutloos en dus ook niet vanzelfsprekend.


Randvoorwaarden van de democratie[bewerken]


Politiek dilemma[bewerken]


Pluriforme samenleving (Thema 4)[bewerken]

Verschil en verdraagzaamheid (PS hoofdstuk 1)[bewerken]

De langzame eenwording van Nederland[bewerken]

Dit onderdeel gaat over de verandering van een verdeeld land, naar een onverdeeld land.

Veel mensen zijn in de loop van de eeuwen in Nederland geweest. Deze mensen hadden veel verschillende indrukken: volgens sommige was Nederland erg geordend, logisch en samenhangend, en volgens andere was Nederland tijdens de tachtigjarige oorlog het land van vrijheid, waar iedereen elkaar gelijk behandelden. Er was vrijheidsdrang en een verlangen naar ordening (ook al zijn deze doelen moeilijk samen te gaan omdat voor orde de vrijheid vaak moet worden ingeperkt).

Nederland was een pluriforme samenleving , wat betekend dat de verschillende klassen, godsdiensten en levensstijlen samenleefden. Maar na de onafhankelijkheid van Nederland was het niet heel makkelijk om saamhorigheid te krijgen, mensen voelden zich veel meer thuishoren bij steden en gewesten (Nederland heette niet voor niks de Republiek der Verenigde Provinciën). Er waren grootte verschillen: de verschillen in het geloof (protestant en katholiek), tussen Noord en Zuid, tussen stad en platteland en tussen arm en rijk.

Langzaam begon men zich één te voelen, ook al waren er mensen zoals de katholieken en de mensen van de lagere standen die zich buitenstaanders voelden. Er is altijd al veel verschil geweest onder de mensen, maar door alle migratie (na 1945) is de diversiteit wel groter geworden.

De eenwoording van Nederland is versneld door nieuwe comminucatiemiddelen zoals de telegrafie en de spoorwegen. Men kon de afstanden makkelijker overbruggen waardoor men zich meer ging verbinden. Ook werd de eenheid sterker doordat in 1909 alle klokken allemaal gelijk liepen, anders gezegd overal werd de tijdsrichting gelijk gesteld.

Zo werd Nederland langzaam van een verdeeld land een saamhorig land!


Zijn wij tolerant?[bewerken]


Democratie van natte voeten[bewerken]


Een gepolariseerde tijd[bewerken]


Cultuur en identiteit (PS hoofdstuk 2)[bewerken]


Wat is een cultuur?[bewerken]

Mensen die veel en langdurig met elkaar optrekken, ontwikkelen een gezamenlijke cultuur. Een cultuur kan worden gedefinieerd als "alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen."

Culturen hebben meestal vaste tradities en gewoontes, maar over langere tijd kunnen deze ook veranderen. Dit gebeurde in Nederland ook. Vroeger waren er in Nederland meer gelovigen dan ongelovigen, in de jaren 60 waren de gelovigen voor het eerst in de minderheid. Ook zijn de rechten van kinderen, vrouwen en homoseksuelen verbeterd. Er mag bijvoorbeeld geen geweld meer gebruikt worden tegen kinderen. Heel veel zaken die men vroeger normaal vond zijn nu ondenkbaar. Een voorbeeld hiervan is slavernij. De handel en het bezit van mensen werd als iets vanzelfsprekends gevonden, ook bijvoorbeeld in Nederland. Pas in 1863 werd slavernij definitief afgeschaft.

Als een land meerdere culturen heeft (door bijvoorbeeld vluchtelingen die met hun eigen cultuur en gewoontes naar een ander land komen met een andere cultuur), spreken we van een multicultureel land (of multiculturalisme).


De functies van een cultuur[bewerken]

De cultuur waarin je leeft bepaalt grotendeels jouw beeld van de wereld en gedeeltelijk je persoonlijkheid. Hetgene wat je hoort (muziek), ziet (films) en het geloof waarmee je opgroeid heeft namelijk veel effect op jouw manier van leven. Mensen hebben in een cultuur ook een gemeenschappelijk referentiekader, waardoor ze elkaar beter begrijpen. Daarnaast is een cultuur ook gedragsregulerend. Dit houdt in dat het gedrag van mensen door hun cultuur geordend en voorspelbaar is. In een samenleving van verschillende culturen bestaan er dominante en subculturen. De dominante cultuur is in de samenleving overheersend, deze oefent de meeste invloed uit op de samenleving. De subcultuur heeft andere waarden, normen en kenmerken dan de dominante cultuur. Een dominante cultuur kan veranderen in een subcultuur als mensen bijvoorbeeld naar een ander land verhuizen. Culturen liggen niet vast. Dominante culturen veranderen constant, onder andere door invloed van sub- en tegenculturen.


Hoe wordt cultuur overgedragen[bewerken]

De belangrijkste kenmerken van een cultuur worden telkens aan nieuwe leden overgedragen via socialisatie; het proces waarbij iemand bewust en onbewust de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.

Socialisatie vindt vooral plaats via imitatie. Een jong kind doet bijna al het gedrag na van mensen met wie het een sterke binding heeft. Ook volwassenen spiegelen hun gedrag en opvattingen aan die van anderen die belangrijk voor hun zijn.

Socialisatie vindt plaats binnen de gemeenschappen waar je, al dan niet zelf gekozen, toe behoort; het gezin, de school, het werk, de vriendenkring etc.

Daarnaast zijn ook de overheid en de media socialiserende instituties. De overheid vervult die rol omdat zij specifieke waarden en normen tot wetten omvormt waar iedereen zich aan moet houden, de media omdat die grote invloed hebben op het denken en het gedrag van mensen. Het socialisatie proces vindt plaats door middel van sociale controle;de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.

Als dit gebaseerd is op geschreven regels zoals wetten noemen we dit formele sociale controle. Bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels spreken we van informele sociale controle.

Sociale controle vindt plaats in de vorm van positieve en negatieve sancties. Een diploma is een formele sanctie en het uitfluiten van een voetbalteam na een slechte wedstrijd een informele negatieve sanctie.

De betekenis van vooroordelen[bewerken]

Natuurlijk zijn alle culturen verschillend, maar één ding hebben ze wel gemeenschappelijk: vooroordelen. Iedere cultuur kent vooroordelen; zowel dominante als subculturen. De Amerikaanse socioloog William Graham Summer gebruikte daarvoor in 1906 als eerste de term etnocentrisme. De definitie hiervan is: Etnocentrisme, van het Griekse "ethnos" (volk, natie, klasse, kaste) en "kentron" (punt/stekel) is het standplaatsgebonden beoordelen van culturen. De eigen cultuur, of een andere van tevoren bepaalde cultuur, wordt gebruikt om andere culturen in een sociaal-cultureel opzicht te meten. Een vooroordeel is onontkoombaar: iedereen heeft een vooropgezette mening over andere groepen of culturen. Er waren bijvoorbeeld vooroordelen van Turkse Nederlanders: Een woord als "Turkenbak" om een grote, versleten auto te beschrijven spreekt voor zich.


Immigratielanden vergeleken (PS hoofdstuk 3)[bewerken]


Lange geschiedenis van immigratie[bewerken]


Terminologie[bewerken]


Internationale vergelijkingen[bewerken]

Nederland is niet het enige land waar veel immigratie is. Zo heb je de drie klassieke immigratie landen, namelijk; De Verenigde staten, Canada en Australië. Deze landen zijn al sinds het begin gevormd door migranten van overal op de wereld. Hun migratie geschiedenis lijkt erg op elkaar. Zo zijn de oorspronkelijke bewoners bij alle drie veel verdrongen en uitgeroeid. Daarnaast waren ze vanaf het begin al dun bevolkt.

Bij alle drie de landen was de herkomst van de migranten vaak Europees. Dit komt omdat men liever Europeanen had dan mensen uit bijv. Azië. Ze wilden 'ongewenste migranten' weghouden. Hier waren ook wetten tegen. Pas later in 1900 werden een aantal van die wetten ingetrokken en begon de Aziatische migratie stroom groot te worden. In De VS is er ook een grote stroom van Spaanstalige immigranten. Kort samengevat: migranten komen overal vandaan, wat steeds zorgt voor een vervorming van bepaalde culturen, maar men probeert eigenlijk nog steeds nieuwe migranten tegen te gaan.


Immigratie als een keuze[bewerken]


Motieven om te migreren (PS hoofdstuk 4)[bewerken]

Een van de meest voorkomende redenen om te migreren is vaak uit nood. Mensen die op een fijne plek wonen, maken minder gauw de keuze om te migreren. Na de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld, zijn verschillende groepen mensen naar Nederland gemigreerd. Deze zijn onderverdeeld in vier groepen. Zo waren er arbeidsmigranten, postkoloniale migranten, gezinsherenigers of gezinsvormers.

Arbeidsmigranten krijgen de mogelijkheid om economisch te verbeteren en hopen hier op een betere toekomst. De meeste immigranten die naar Nederland kwamen in 1960 zochten naar een baan. De meeste mensen dachten dat deze immigranten maar tijdelijk zouden blijven en werden gastarbeiders genoemd. Uiteindelijk zijn de meeste ook terug gekeerd, alleen de Marokkanen en Turken vaak gebleven. Toch blijken er zo'n honderdduizend illegalen in Nederland te leven, mensen die geen wettige toestemming hebben om hier te wonen en werken.

Postkoloniale migranten zijn mensen die van een van de voormalige koloniën afkomstig zijn en na de onafhankelijkheid van hun land wegtrekken. In totaal wonen er nu ongeveer 600.000 mensen in Nederland die afkomstig zijn van uit een van de koloniën.

Gezinsherenigers en gezinsvormers zijn de grootste groep immigranten die van buiten Europa naar Nederland gekomen zijn. Dit zijn mensen die zich bij hun partner komen voegen die al legaal in het land wonen en vervolgens een gezin stichten.

Vluchtelingen zijn de mensen die proberen te vluchten van oorlogen die in hun land bezig zijn en op zoek zijn naar een veiligere plek. Volgens voorspellingen zullen het aantal vluchtelingen eerder toenemen dan afnemen. In 2015 waren er ongeveer 65 miljoen vluchtelingen op pad, dat is het grootste aantal in de naoorlogse geschiedenis.


Arbeidsmigranten[bewerken]

Sinds 1960 zijn er heel veel mensen naar Nederland gekomen om te werken. Deze noemen we arbeidsmigranten.

De economie in Nederland groeide en bedrijven gingen actief zoeken naar werknemers uit het buitenland, omdat deze goedkoper waren. De mannen die hiernaartoe kwamen om te werken, werden gastarbeiders genoemd. Mensen gingen ervan uit dat ze ook weer zouden vertrekken, maar dit gebeurde in de praktijk slechts gedeeltelijk.

Een andere groep arbeidsmigranten die naar Nederland kwamen bestond uit hoog opgeleide mensen. Deze brachten kennis mee waar in Nederland behoefte aan was. Zij werden ook wel kennismigranten genoemd.

Ten slotte zijn er illegale werkzoekende mensen. Deze hebben geen wettige toestemming om hier te wonen of te werken.


Postkoloniale migranten[bewerken]


– Postkoloniale migranten:

Postkoloniale migranten zijn mensen Die afkomstig zijn uit de voormalige koloniën (Suriname, Indonesië, enzovoort) en die vaak na onafhankelijk van hun land wegtrokken; de immigranten uit Suriname die terugkomen naar Nederland is hier een voorbeeld van. Vaak komen de meesten terug voor Familie of werk maar soms ook voor Studies en voor betere woonomstandigheden.

Een paar jaar geleden was het nog erg gemakkelijk voor postkoloniale migranten om in Nederland te komen, maar door het nieuwe "vluchtelingen probleem" wordt het steeds moeilijker en hebben de meeste besloten om als het waren te wachten tot het storm voorbij is, wie weet komen over 5 - 8 jaar weer velen postkoloniale migranten terug naar Nederland om bijvoorbeeld weer werk te zoeken.

Migranten uit Suriname, Indonesië en Curaçao worden gezien als postkoloniale migranten en krijgen daarom soms sneller toegang tot het inburgeringstoets, vaak omdat de meesten al vloeiend Nederlands spreken.

Gezinsherenigers en gezinsvormers[bewerken]

De mensen die van buiten de Europese Unie naar Nederland komen, worden gevormd door gezinsherenigers en gezinsvormers.

Gezinshereniging: Hier gaat het om mensen die legaal in Nederland verblijven en hun familie naar Nederland laten overkomen, dit zijn momenteel vooral gezinnen van erkende vluchtelingen. Vroeger waren het vooral families van buitenlandse werknemers. Gezinsvorming: Hier gaat het om een Nederlander of iemand met een verblijfsvergunning die met een buitenlander trouwt en hier een gezin sticht. Jaarlijks trouwen er ongeveer 4000 Nederlandse Turken en Marokkanen met een partner uit het land van herkomst.

Er zijn wel een paar regels voor gezinsvormers: zo moeten beide partners minimaal 21 jaar zijn en de nieuwkomer een basisexamen inburgering afgelegd hebben. Ook geld het minimumloon als inkomenseis. Deze regels gelden ook voor gezinsherenigers.

Vluchtelingen[bewerken]

Mensen krijgen pas definitief de status vluchteling als zij worden vervolgd vanwege hun geloof, politieke overtuiging of seksuele geaardheid of als zij op de vlucht moeten vanwege oorlogsgeweld.

Volgens onderzoek waren in 2015 vijfenzestig miljoen vluchtelingen op de vlucht. In 1951 hebben de meeste landen van de wereld afgesproken vluchtelingen te beschermen en hen te helpen en op te vangen indien nodig. De landen die die wet hebben ondertekend vinden dat vluchtelingen in een ander land mogen wonen wanneer het in hun eigen land te gevaarlijk is om te verblijven, gezien de omstandigheden waarin ze verkeren.

Een asielzoeker die in Nederland aankomt meldt zich bij de ontvangstlocatie. De Immigratie- en Naturalisatiedienst of iemand recht heeft op een verblijfsvergunning.


Internationale verdragen[bewerken]

Arbeidersmigranten[bewerken]

Zij kregen de mogelijkheid om zich economisch te verbeteren.



Internationale verdragen[bewerken]

Na de Tweede Wereldoorlog heeft de Nederlandse overheid samen met een grote groep landen een aantal internationale verdragen getekend om de rechten van de mens te beschermen. Een hiervan is de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin staat dat een land niet mag discrimineren en dat de rechten van de mensen (ook van nieuwkomers) moeten worden nageleefd.

Het Europees verdrag van de rechten van de mens: dit verdrag verplicht Nederland om inwoners de gelegenheid te geven tot gezinshereniging en gezinsvorming.

Het VN-Vluchtelingenverdrag: dit verdrag is de basis van het asielrecht en in dit verdrag wordt een vluchteling beschreven als "iemand die gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige op politieke overtuigingen of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep".

Het Akkoord van Schengen: in dit akkoord is afgesproken dat er een vrij verkeer van personen en goederen geldt in het Schengengebied (het Schengengebied bestaat uit zesentwintig Europese landen aan het einde van het jaar wordt dit gebied met 9 landen vergroot).


Migratie als verrijking en als verlies (PS hoofdstuk 5)[bewerken]


Verandering van generaties[bewerken]


Migranten: een vertrouwde wereld gaat verloren[bewerken]


Autochtone weerstanden[bewerken]


Hoe staat het met de integratie?[bewerken]


Verrijking door migratie[bewerken]


Patronen van integratie (PS hoofdstuk 6)[bewerken]

Drie reacties op verandering[bewerken]

Volgens de Amerikaanse socioloog Alfred O. Hirschman zijn er drie reacties die mensen tonen op veranderende omstandigheden die hen uitdagen of onbehagelijk stemmen: Vermijden (exit), conflict (voice) en aanvaarding (loyalty).

Vermijding wil zeggen dat men de nieuwe werkelijk uit de weg zou willen gaan: ze ontkennen dat er iets wezenlijks aan het veranderen is. Een conflict zou kunnen ontstaan wanneer een verandering niet langer ontkend zou kunnen worden, wanneer er zichtbaar wordt wat er verloren gaat. Conflict wil zeggen dat je iets of iemand confronteert met de veranderende omstandigheid. Conflicten kunnen uit lopen tot flinke ruzies, maar hierdoor kan wel de waarheid aan het licht komen. Bij aanvaarding zou men de nieuwe omstandigheid kunnen accepteren en aanvaarden.

De cyclus van deze reacties is een manier om complexe veranderingen begrijpelijk te maken, maar in de maatschappelijke werkelijkheid lopen de reacties vaak door elkaar. Zo zien we bijvoorbeeld tekenen van aanvaarding, maar tegelijkertijd zijn er ook veel conflicten.


Vermijding en segregatie[bewerken]

Segregatie is het ruimtelijk uit elkaar groeien van bevolkingsgroepen. Mensen vermijden elkaar. Mensen met een vergelijkbare sociale en etnische achtergrond trekken naar elkaar toe.

Motieven voor segregatie

Segregatie vermindert conflicten tussen sociale groepen, het vermakkelijkt de sociale controle, je kan een stem krijgen in de politiek en het vermakkelijkt het behouden van de groeps identiteit. Niet alleen migranten dragen bij aan segregatie, vaak trekken de oorspronkelijke bewoners uit wijken waar veel migranten gaan wonen, daardoor krijgen migranten een nieuwe meerderheid. Dit wordt vaak de 'witte vlucht' genoemd, maar deze term is niet helemaal goed. Vaak trekken ook autochtonen weg als 'witte' migranten zich vestigen.

Harmonie of conflict[bewerken]

Het harmoniemodel is een model waarin werkgevers- en werknemersorganisaties samenwerken en via onderhandelingen tot een overeenstemming komen. Als juist de belangstellingen worden benadrukt en er dus geen sprake is van een duidelijke overeenkomst, spreken we van een conflict model.


Oorzaken van conflict[bewerken]


Er zijn 3 belangrijke oorzaken van een conflict.

Sociaaleconomische conflicten: Dit conflict wordt veroorzaakt door werkeloosheid en verdringingsmechanismen (= bijvoorbeeld als Poolse chauffeurs het werk van Nederlandse chauffeurs overnemen). Dit conflict komt vooral voor in een verzorgingsstaat als in Nederland omdat het hier veel om solidariteit draait.

Cultureel-religieuze conflicten: Dit zijn conflicten die ontstaan door verschil in tradities, geloof en cultuur van mensen. In Nederland (en Europa) gaat het nu vooral om de komst van een grote hoeveelheid moslims. Er is bijvoorbeeld een verbod van een radicale stroming in de islam: het salafisme. Is vrijheid van meningsuiting dan belangrijker of veiligheid?

Internationale conflicten: Bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog wilde de president van de Verenigde Staten geen Duitse Amerikanen meer. Zij moesten kiezen: of Duits of Amerikaans. Velen wilden na de oorlog niet meer als Duitser bekend staan. Nu zijn er bijvoorbeeld veel internationale conflicten door de oorlog in Syrie, waardoor aanslagen ontstaan.

Aanvaarding en erkenning[bewerken]


Bronnen van burgerschap (PS hoofdstuk 7)[bewerken]

Door de komst van migranten wordt er opnieuw weer aandacht besteed aan het vraagstuk voor burgerschap en gelijke behandeling. Van nieuwkomers wordt verwacht dat ze zich aanpassen, maar dan moet er eerst duidelijk gemaakt worden door de samenleving wat er onder burgerschap wordt verstaan. Hierdoor zijn er vernieuwingen gekomen voor alle burgers. In sommigen landen willen ze maatschappelijke stages in het onderwijs invoegen, vooral omdat de dienstplicht op veel plekken is afgeschaft. Ze zijn dus van plan om scholieren een aantal maanden te laten werken in het buitenland. Dit is vooral handig voor de tekorten in dienstverlenende beroepen. Er zijn vier belangrijke dimensies van burgerschap, namelijk welke vaardigheden zijn nodig om een kritisch burger te zijn, wat moet je weten als burger (kennis over het verleden), participatie en arbeidsparticipatie en als laatste de norm van gelijkwaardigheid.

Vaardigheden: taalbeheersing[bewerken]


Om je als burger kenbaar te maken in een samenleving is het van wezenlijk belang dat je de landstaal beheerst. Want hoe kun je je anders verstaanbaar maken, hoe kun je invloed hebben op je omgeving?
Voor gastarbeiders en vluchtelingen die in Nederland blijven, is het belangrijk om de taal zo snel mogelijk te leren. Dit werd lange tijd helemaal niet zo belangrijk gevonden, want je kunt ook werk vinden waarvoor je de taal niet hoeft te kennen, maar ook met bijvoorbeeld het opvoeden van kinderen is het belangrijk dat je de taal machtig bent. Hoe kun je ze anders helpen met huiswerk? Toen het onderwerp taalachterstand onderdeel werd in het migratiedebat, ontstond vrij snel de wedervraag: hoe staat het met de taalvaardigheid van autochtonen in Nederland? Uit onderzoek bleek dat honderdduizenden hier nog mee worstelen, en meteen kwamen er veel initiatieven voor de bestrijding van laaggeletterdheid. Het integratiedebat maakt zo ineens de groeiende kloof tussen hoog- en laagopgeleide mensen in onze samenleving zichtbaar.
Mensen met een lagere opleiding voelen zich niet meer vertegenwoordigd, ze voelen zich een gediscrimineerde minderheid.

Wat moeten we weten als burger?[bewerken]


Wat moeten migranten allemaal weten over de Nederlandse geschiedenis? Als gevolg van deze vraag kwam al snel de wedervraag; Wat weten wij zelf eigenlijk over de Nederlandse geschiedenis? Zo kwam Nederland erachter welke kennis een Nederlander moet hebben om als burger uit de voet te kunnen. Al die kennis is samengevat in een historische canon; een lijst met vijftig onderwerpen over de Nederlandse geschiedenis en cultuur die de Nederlanderse burger zou moeten beheersen.

Het is belangrijk om kennis over het verleden te hebben. Want als we niet weten waar we vandaan komen, kunnen we moeilijk richting geven aan de toekomst. Als men bijvoorbeeld de geschiedenis van de godsdienstvrijheid niet kent, kan men de waarde ervan niet begrijpen.

Participatie: arbeid en integratie[bewerken]


De norm van gelijkwaardigheid[bewerken]

Er zijn twee ideeën om naar het idee van gelijke behandeling te kijken. De juridische uitleg: "Wie geen wetten vertreedt, staat het vrij om zijn of haar opvattingen of levensstijl te koesteren. Burgers hebben de vrijheid om hun privéleven naar eigen idee vorm te geven zolang ze zich maar aan de wet houden."

De ander is de normatieve uitleg van gelijke behandeling waarbij het uitgangspunt is dat je moet handelen op een manier waarvan je zou willen dat iedereen zou handelen.

Bij het streven naar gelijke behandeling kan de overheid bij gezinnen begrip kweken voor dingen zoals homoseksualiteit, ook al zal dat tegen het geloof van de ouders ingaan. Deze emancipatie mag nooit een verplichting zijn, maar wel door de publieke gedragsregels orden uitgedragen. Anderen zeggen juist dat de overheid zo neutraal moet zijn.

Europese dilemma's (PS hoofdstuk 8)[bewerken]


Open of gesloten grenzen?[bewerken]


De komst van de EU was bedoelt vrede te behouden in Europa, samen sterk te staan. maar nu, met de vluchtelingencrisis, staat iedere lidstaat toch weer voor zich. de omgang met grenzen is een van de grote vraagstuk van onze tijd. In de publieke meningsvorming heerst er verwarring of er gesproken kan worden van grenzen of muren. een muur houd in; het verbieden van menselijk verkeer en een grens houd in; het regulieren van dien.

de vluchtelingencrisis laat ons hervinden wat iemands rechten zijn. zijn burgerrechten dan iets anders dan mensenrechten? wie zijn wij om anderen de toegang tot ons grondgebied te ontzeggen? toch kunnen gemeenschappen niet bestaan zonder enige begrenzing. en het recht om uit te maken wie er bij de gemeenschap wordt toegelaten, is daarvoor essentieel.

Hoe Kijken we naar vluchtelingen?[bewerken]

Hoe wij in Nederland naar vluchtelingen kijken is behoorlijk ingewikkeld. Er zitten verschillende kanten aan die soms tegenstrijdig zijn.

De morele kant

Hieronder valt de vraag wat we moeten doen om het goede te willen doen. We willen de vluchtelingen helpen maar tegelijkertijd willen we het welzijn van onze eigen bevolking blijven kunnen garanderen. Dit zijn twee belangrijke verplichtingen en we moeten keuzes maken om een middenweg te vinden of de ene boven de ander te verkiezen.

De belangen kant

Het tweede argument dat men gebruikt in het vluchtelingendebat is eigenbelang. Mensen die de vluchtelingen binnen willen laten zeggen vaak dat zij kunnen helpen de vergrijzing tegen te gaan omdat er veel jongen mensen komen die dan kunnen werken. Ook hier zijn natuurlijk argumenten tegen dus is dit niet genoeg om beslissingen te maken.

Onmacht

Dit heeft er mee te maken dat de grenzen niet meer te controleren zijn waardoor de vluchtelingen niet tegen te houden zijn.

Het recht

Er wordt gezegd dat mensen die al in een land wonen niet meer rechten hebben dan de mensen die er naartoe komen. Vluchtelingen hebben dus evenveel recht als wij.


Kan Europa één gemeenschap worden?[bewerken]

Verzorgingsstaat (Thema 4)[bewerken]


Wat is een verzorgingsstaat? (VZS hoofdstuk 1)[bewerken]


Nederland als verzorgingsstaat[bewerken]

Nederland is een verzorgingsstaat, dit betekend dat de overheid actief bezig is met de welvaart en het welzijn van de bevolking. De welvaart = in hoeverre mensen over genoeg middelen beschikken om hun behoefte te vervullen. Het welzijn = in hoeverre mensen tevreden zijn met hun lichamelijke en geestelijke gezondheid. De solidariteitsgedachte betekend dat een groep mensen bereid zijn om risico’s te nemen. Mensen verwachten dat dat de overheid wetten maakt en maatregelen neemt om deze uit te voeren en solidariteit af te dwingen In een verzorgingsstaat zorgt de overheid voor collectieve goederen, niemand kan van deze goederen worden uitgesloten, ook niet als ze er niet voor betalen. Een voorbeeld is: een dijk, niet iedereen betaald maar je kan er niemand van buiten sluiten. Dit zorgt voor wat dilemma’s, sommige mensen kunnen immers profiteren zonder mee te betalen. Deze mensen heten free riders. De verzorgingsstaat gaat niet alleen om welvaart of alleen om welzijn maar om allebei. Dus er is bijvoorbeeld zowel sprake van een uitkering en verzekering, maar ook van goed openbaar vervoer en onderwijs en de bibliotheek. De verzorgingsstaat heeft 4 belangrijke functies: 1. Verzorgen. De verzorgingsstaat zorgt voor zorg voor mensen die voor een fysieke of psychische aandoening hulp nodig hebben. Bijvoorbeeld: verpleeghuizen of dat je zorgverzekeraar voor de huisarts of een operatie. 2. Verzekeren. De verzorgingsstaat zorgt ervoor dat we verzekert zijn tegen verlies van inkomen. Alle Nederlanders betalen belasting, dit geld wordt gebruikt voor sociale voorzieningen. Deze regelingen heten samen het socialezekerheidsstelsel, dit verzekert mensen van een inkomen bij bijvoorbeeld: werkeloosheid. 3. Verheffen. De verzorgingsstaat wilt iedereen de kans geven zijn talenten te ontplooien. Goed onderwijs kan je helpen te stijgen op de maatschappelijke ladder, ook is het belangrijk voor onze samenleving. 4. Verbinden. De verzorgingsstaat zorgt tussen een verbinding van mensen en zorgt hiermee dat de sociale cohesie versterkt wordt. Dit doen ze omdat het mensen van elkaar afhankelijk maakt, je betaald namelijk voor elkaar. Ze doen dit ook omdat de bemoeienis van de overheid de sociale ongelijkheid tussen mensen kleiner kan maken. Burgers in Nederland hebben sociale grondrechten, deze zijn niet afdwingbaar bij de overheid , maar volgens de grondwet moet de overheid er wel naar streven. De verzorgingsstaat bestaat niet alleen uit rechten maar ook uit plichten, zoals bijvoorbeeld de sollicitatieplicht.


Tussen plan en vrije markt[bewerken]


Drie typen verzorgingsstaat[bewerken]

Een verzorgingsstaat zit tussen een planeconomie en een vrijemarkteconomie in. Een verzorgingsstaat is altijd gebaseerd op solidariteit en gelijke kansen. Dit is iets wat alle drie de typen verzorgingsstaat gemeen hebben, maar er zitten ook veel verschillen tussen. Esping Anderson is een politicoloog die een typologie van westerse verzorgingsstaten heeft ontwikkeld. Hierbij kijkt hij naar de mate waarin burgers afhankelijk zijn van de markt of van de overheid voor bepaalde goederen of diensten. De drie typen die hij onderscheidt zijn: de sociaaldemocratische, de liberale en de corporatistische verzorgingsstaat.

1. Sociaaldemocratische verzorgingsstaat

De rol van de overheid is hierbij groot bij het leveren van goederen en diensten en er bestaat een groot stelsel van sociale voorzieningen. In dit type verzorgingsstaat is gelijkheid de belangrijkste waarde. Er is veel sociale zekerheid. Dit is duidelijke terug te zien in de flexibele arbeidsmarkt. Je kan makkelijk ontslagen worden, maar je vindt ook snel weer een nieuwe baan. Als dit niet het geval is krijg je veel persoonlijke begeleiding en je krijgt een hoge uitkering. Deze vorm van verzorgingsstaat zie je veel in Scandinavische landen. Vandaar dat het ook wel het Scandinavische model wordt genoemd.

2. Liberale verzorgingsstaat

De rol van de overheid is in dit type verzorgingsstaat beperkt en de rol van de markt juist groot. Veel Angelsaksische landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn een liberale verzorgingsstaat. In deze staten leven veel liberalistische waarden voort, waaronder eigen verantwoordelijkheid, vrijheid en particulier belang. Zo zie je ook dat het niveau van de sociale voorzieningen hier laag is. De sociale zekerheid is hier vrij laag.

3. Corporatistische verzorgingsstaat

Deze vorm is een mengeling van de twee voorgaande modellen. Ook voor dit model is sociale zekerheid een belangrijk onderdeel. Werknemers worden goed beschermd tegen de risico's van ontslag en ziekte. Hiervoor worden verplicht automatisch pensioenpremies betaald, zodat wanneer zij met pensioen gaan er alsnog een aardig inkomen binnenkomt. De bescherming van gezin is in dit model ook van belang. Dit zie je voor een deel terug in regelingen als kinderbijslag.


Ontstaan verzorgingsstaat (VZS hoofdstuk 2)[bewerken]


Het begin van de verzorgingsstaat[bewerken]

Aan het begin van de negentiende eeuw was Nederland een nachtwakersstaat. Een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Er was een vrije markt, iedereen kon produceren wat hij wilde en er waren geen regels over minimumloon en ontslagen. De zorg werd vooral betaald door de rijke burgers.

De zorgplicht van de overheid zie je voor het eerst in de Armenwet van 1854. Door deze wet kregen mensen die hulp nodig hadden, hulp door bijvoorbeeld de gemeente.

Na de Armenwet kwamen de sociale verzekeringen en een arbeidsbeschermende wetgeving. De overheid nam de verantwoordelijkheid voor de risico's van arbeid. Er kwamen sociale wetten zoals: het kinderwetje van Van Houten, de Ongevallenwet, de Invaliditeitswet en het Werkeloosheidsbesluit.

Rond 1900 zagen de politieke partijen dat de staat moest ingrijpen in de vrije markt, elk volgens hun eigen idee. De katholieken en protestanten wilden de zwakke helpen. De socialisten wouden betere leefomstandigheden en een sterkere rechtspositie van arbeiders. De liberalen zagen de grote gevolgen van armoede als bedreiging van de bestaande orde.

Zo ontstond de verzorgingsstaat.


Opbouw van de verzorgingsstaat[bewerken]


Uitbouw van de verzorgingsstaat[bewerken]


Sociale partners en de overheid (VZS hoofdstuk 3)[bewerken]


Hoofdrolspelers[bewerken]

Er spelen in de verzorgingsstaat twee partijen een grote rol: de overheid en werkgevers- en werknemersorganisaties. De vertegenwoordigers van deze organisaties noemen we de sociale partners. Nederland is een gemengde markteconomie, hierbij heeft de overheid drie belangrijke doelstellingen:

  1. Een evenwichtige arbeidsmarkt. Met behulp van subsidies en een voorrangsbeleid probeert de overheid groepen die ondervertegenwoordigd zijn aan een baan te helpen, bijv. immigranten, mindervalide en 50-plussers. De overheid investeert in grootschalige projecten om te economie te simuleren, bijv. door infrastructuur.
  2. Een rechtvaardig inkomensverdeling. Door het invoeren van een minimumloon, beschermd de overheid de onderkant van de arbeidsmarkt. Ook door een belastingstelsel waarbij mensen die meer verdienen, ook meer betalen. Zo ook garandeert een uitkering mensen zonder een vast inkomen bestaanszekerheid.
  3. Het creëren van goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

De meeste kosten van de verzorgingsstaat worden betaald door werknemers en werkgevers. Beide groepen hebben ervoor gezorgd dat ze beter voor hun verlangen op kunnen komen. Werknemers horen per beroepsgroep in vakbonden, die weer zijn samengevoegd in overkoepelende vakcentrales. Deze vakcentrales hebben als doel de belangenbehartiging van werknemers. Leden kunnen bij een vakbond aankloppen als ze problemen hebben in hun werksituatie, dit gaat vaak over ontslagkwesties. De vakbond probeert te bemiddelen tussen werkgever en werknemer, ze kunnen ook namens de werknemers naar de rechter stappen. Het VNO-NCW is de centrale werkgeversorganisatie die de belangen behartigt van multinationals tot kleine familiebedrijfjes. Deze organisatie voert de onderhandelingen met vakbonden, en oefent druk uit op de gemeente Den Haag en de Europese Commissie in Brussel. Belangrijk hierbij is het bevorderen van een goed ondernemersgevaar.


Permanent overleg[bewerken]

Arbeidersverhoudingen: de manier waarop werknemers en werkgevers met elkaar omgaan.

De overheid heeft een rol in de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers: bewaken of de resultaten van het overleg niet ten koste gaan van het publiek belang.

Sociaal-Economische Raad(SER): adviseert de regering op sociaal en economisch gebied.

Collectieve Arbeidsovereenkomst(cao): een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers uit een bedrijfstak over de arbeidsvoorwaarden.

Wanneer een cao algemeen verbindend wordt verklaart, geldt deze voor alle werkgevers en werknemers in een bedrijfstak. Sommige grote bedrijven sluiten een eigen cao af.

Harmonie of conflict?[bewerken]


Verzorgingsstaat, de praktijk (VZS hoofdstuk 4)[bewerken]


Onderwijs[bewerken]


De overheid heeft op het gebied van onderwijs twee belangrijke doelen:

  • Ongelijkheid terugdringen en iedereen de kans geven om zijn of haar talenten te kunnen ontwikkelen. Het onderwijs zorgt voor een grotere kans om later een goede positie in de maatschappij te krijgen.
  • Zorgen voor een hoogopgeleide beroepsbevolking

Om deze doelen te bereiken zorgt de overheid onder andere voor een makkelijke doorstroming in het onderwijssysteem (bijvoorbeeld van vmbo naar havo of mbo). In vergelijking met het onderwijs rond 1970 volgen nu bijna twee keer zoveel leerlingen havo of vwo.
Ook zorgt de overheid door controle dat de leerplicht wordt nageleefd en de kwaliteit van scholen behouden blijft. Tussen de vijf en de zestien jaar is iedereen in Nederland leerplichtig. Hierna zijn jongeren tot hun achttiende leerplichtig (behalve als ze een startkwalificatie hebben zoals havo, vwo of mbo-niveau 2). Wanneer leerlingen te veel spijbelen of (zonder rede) afwezig zijn, krijgen ze (samen met hun ouders) te maken met de leerplichtambtenaar.
Al het onderwijs in Nederland wordt gecontroleerd door de 'onderwijsinspectie. Openbare scholen vallen onder de verantwoordelijkheid van de overheid en bijzondere scholen zijn initiatief van een particulier godsdienstige/levensbeschouwelijke organisaties. Een bijzondere school mag bepaalde eisen opstellen voor leraren en leerlingen.
Nederland haalt over het algemeen hoge resultaten en zijn hoogopgeleid vergeleken met leeftijdsgenoten in andere landen. Echter is er soms wel het geval van kansenongelijkheid. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld veel kinderen met laagopgeleide ouders niet het onderwijs krijgen wat ze aankunnen.

Sociale zekerheid[bewerken]


In Nederland heb je een uitgebreid stelsel van sociale zekerheden. Hierin onderscheiden we sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.

Sociale verzekeringen zijn verzekeringen waar je premie's voor betaald, om je te verzekeren tegen een bepaals risico zoals bijvoorbeeld brand. Soms zijn deze verzekeringen verplicht. Sociale verzekeringen zijn onder te verdelen in werknemersverzekeringen en volksverzekeringen.


Werknemersverzekeringen zijn bestemd voor werknemers, maar ook werkgevers betalen er aan mee. De drie belangrijkste werknemersverzekeringen zijn:

de werkloosheidswet (WW), deze voorziet in een inkomen als een werknemer onvrijwillig werkloos wordt

– de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ), deze verplicht werkgevers om werknemers gedurende maximaal twee jaar een uitkering van 70% van het laatst verdiende loon te verstrekken

– de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en deze voorziet in een inkomen voor werknemers die als gevolg van langdurige ziekte of een ongeval niet in staat zijn om te werken.


Volksverzekeringen worden betaald door iedereen die in Nederland een inkomen heeft. De belangrijkste volksverzekeringen zijn:

– de Algemene ouderdomswet (AOW), deze voorziet in een inkomen voor ouderen vanaf 67 jaar, iedereen krijgt hetzelfde bedrag

– de Algemene nabestaandenwet (ANW), deze voorziet in een inkomen voor weduwnaars, weduwen en minderjarige wezen

– de Algemene kinderbijslagwet (AKW), deze wordt gegeven aan alle ouders met kinderen onder de 18 jaar en is een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud voor de kinderen


Sociale voorzieningen zijn bestemd voor mensen die geen aanspraak kunnen maken op sociale verzekering, bijvoorbeeld omdat ze nog nooit gewerkt hebben. Het geld hiervoor wordt betaald uit de belastingopbrengsten, de mensen betalen dus geen premie. Van iedereen van 18 jaar en ouder wordt verwacht dat hij in zijn eigen inkomen voorziet. Wie dat niet kan krijgt ondersteuning van de gemeente bij het vinden van werkt of een werkleertraject en, zolang dat nodig is een bijstandsuitkering. De bijstand voorziet in een minimumbedrag dat je maandelijks nodig hebt voor noodzakelijke kosten zoals huur, voeding, kleding en de zorgverzekeringspremie, dit heet de algemene bijstand. Voor andere, extra kosten, bestaat de bijzondere bijstand, bijvoorbeeld voor als je wasmachine plotseling kapot gaat.


In Nederland zien we dat burgers steeds meer voor zichzelf moeten gaan zorgen, en de overheid minder gaat doen. Een voorbeeld hiervan is het verminderen van plaatsen in verzorgingshuizen. De regering wil dat mensen langer thuis blijven wonen en hulp krijgen van thuiszorgmedewerkers en mantelzorgers (hulp uit de directe omgeving, bijvoorbeeld familie buren en vrienden).

Gezondheidszorg[bewerken]

Het zorgen voor goede gezondheidszorg, voor iedere burger, is een belangrijke taak van de overheid. Iedereen boven de 18 jaar is daarom verplicht een zorgverzekering af te sluiten. Jongeren onder de 18 jaar zijn gratis meeverzekerd met hun ouders. Mensen met een laag inkomen kunnen een zorgtoeslag krijgen.

In de basisverzekering zijn de meest voorkomende zaken verzekerd, zoals ziekenhuisopnames, medicijnen, een ambulancerit of een huisartsbezoek. Voor zorg zoals de fysiotherapeut en de tandarts heb je, als je 18 jaar of ouder bent, een aanvullende zorgverzekering nodig.

Je betaalt de zorgverzekering door: – Zorgpremies. Voor de basisverzekering betaal je ongeveer 100 euro per maand. De aanvullende zorgverzekering kosten enkele tientjes per maand. – Inkomensafhankelijke bijdrage. Wordt bepaald door middel van je loon.

Daarnaast geldt voor iedereen een eigen risico van 300 euro. Dat betekent dat je de eerste 300 euro van je ziektekosten zelf moet betalen.

VOORDEEL EIGEN RISICO: mensen zijn bewuster van de kosten, gaan minder onnodig naar een specialist waardoor de premies laag blijven.

NADEEL EIGEN RISICO: mensen met lage inkomens hebben soms het geld niet om de eerste 300 euro zelf te betalen, en blijven dan lang met hun klachten rondlopen.

Werk en sociale mobiliteit (VZS hoofdstuk 5)[bewerken]


Waarom werken we?[bewerken]

Een groot deel van de Nederlandse bevolking heeft betaald werk. Het hebben van werk helpt bij het bereiken van de basisbehoeften van de mens door materiële en immateriële bevrediging. Werk geeft zekerheid, en door werk kom je vaker in contact met mensen en het levert waardering op van bijvoorbeeld je klanten, baas of collega's.

In de klassieke oudheid werd werk gezien als werk voor de slaven en zagen de rijken het als een minderwaardige bezigheid. Later pas werd door Karl Marx en Adam Smith de waarde en kansen van de arbeid gezien. In de twintigste eeuw werd arbeid in verband gelegd met rechten en is daarna ook opgenomen bij de Nederlandse grondwetswijziging in 1983.

In de verzorgingsstaat wordt werken soms meer als een plicht gezien, omdat door het werken je meebetaalt aan de voorzieningen voor het volk, waar je op alle leeftijden wel mee te maken krijgt.

Arbeid en sociale ongelijkheid[bewerken]


Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (VZS hoofdstuk 6)[bewerken]


Vraag en aanbod van arbeid[bewerken]


Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt[bewerken]


De verzorgingsstaat onder druk (VZS hoofdstuk 7)[bewerken]


Kritiek op de verzorgingsstaat[bewerken]


Nieuwe uitdagingen[bewerken]

Om de verzorgingsstaat in de toekomst te behouden is er een hervorming van het stelsel nodig. Deze 2 veranderingen veroorzaken dit:

Verandering 1

De verzorgingsstaat biedt bescherming tegen risico’s die verbonden zijn met werk. Hier zijn veranderingen in gekomen waardoor er nieuwe regelingen gemaakt moeten worden. Een voorbeeld hiervan is dat de oude regelingen er vanuit gaan dat de man de kostwinner is. Inmiddels is dat nu natuurlijk niet meer alleen maar de man. Doordat de vrouwen ook werken is de behoefte aan een kinderopvang ook groter geworden. Nu is de vraag wie dit moet betalen, de overheid of de ouders zelf?

Verandering 2

Door vergrijzing en ontgroening betalen steeds minder mensen de AOW en de pensioenen van ander mensen. Hierdoor rust een zware last op de schouders van de jongere generaties. Door deze ongelijke verhouding kunnen er spanningen tussen de generaties ontstaan, vooral als deze jongeren later niet van dezelfde pensioenvoorzieningen kunnen profiteren als degene waar zij nu de lasten dragen.

Deze twee veranderingen zorgen voor grote problemen, zowel op macro- als op microniveau. Op microniveau is het probleem vooral dat vrienden en families niet goed meer voor elkaar kunnen zorgen omdat vrouwen nu werken en dat mensen nu vaker voor hun werk ver weg van hun familie gaan wonen. Op macroniveau komt de gezondheidszorg van ouderen in gevaar. Mensen verzekeren zich onvoldoende en zijn zich niet goed bewust van de kosten van hun oude dag. Ook krijgen mensen onvoldoende nodige zorg.


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.