Maatschappijleer/Kijken naar samenlevingen

Uit Wikibooks

Ontstaan en eerste ontwikkeling van de sociologie[bewerken]

Inleiding[bewerken]

Het bestaan van een empirische maatschappijwetenschap is een eigenaardigheid van westerse maatschappijen van de laatste paar eeuwen. Bij het kijken naar sociologische denkers in de geschiedenis is het goed om te bedenken dat:

  • veel denkers die in het verleden een belangrijke rol hebben gehad, inmiddels zijn vergeten;
  • we vooral kijken naar het werk van denkers die navolging hebben gekregen in de moderne sociologie;
  • er in andere inleidingen op de sociologie (bijv. uit de VS) andere worden denkers benadrukt.

Voorwaarden voor het ontstaan van een moderne maatschappijwetenschap → dia[bewerken]

In de afgelopen 500 jaar hebben verschillende factoren bijgedragen aan het tot stand komen van een moderne maatschappijwetenschap.

Snelle maatschappelijke veranderingen[bewerken]

De samenlevingen in West-Europa veranderden na 1500 ingrijpend door renaissance, reformatie, ontdekkingsreizen en handelskapitalisme. De Franse en industriële revolutie drukten na 1800 hun stempel op het politieke en sociaaleconomische bestel.

Empirie als bron van kennis aanvaard[bewerken]

De denkbeelden van de kerk maakte aan het einde van de middeleeuwen en met name vanaf de 17e eeuw steeds meer plaats voor natuurwetenschappers, die zich vaak ook met maatschappelijke vraagstukken bezig hielden.

Allegorie op de Franse Revolutie door Jeanne-Louise (Nanine) Vallain (1767-1815)

Maatschappij als 'eigenheid' erkend[bewerken]

Vanaf de 17e en 18e eeuw verzette de de nieuwe burgerij in de steden zich tegen de absolute (goddelijke) macht van de koning. De drie-eenheid maatschappij, kerk en staat werd doorbroken en het functioneren van de maatschappij werd onderwerp van studie.

Distantie[bewerken]

In dezelfde periode ontstond in West Europa een nieuwe klasse die met een relatief onafhankelijke blik naar de samenleving kon kijken. Opmerkingen:

  • vroegere theorieën (middeleeuwen en daarvoor) over de maatschappij waren normatief en men hield zich vooral bezig met sociale filosofie;
  • in de 18e eeuw maakte men nog weinig onderscheid tussen feiten en waardeoordelen;
  • de opkomst van maatschappijwetenschap ging samen met democratiedenken: inperken van de macht van de koning.

Verschillende stromingen in de sociologie hebben gemeenschappelijke thema's, bijvoorbeeld:

  • orde / sociale cohesie;
  • verandering;
  • ongelijkheid.

De aard van de maatschappij (het maatschappijmodel) en de menselijke natuur waren steeds onderwerp van debat. Ook was er discussie over de manier waarop veranderingen plaatsvonden, afhankelijk van de interpretatie gebeurde dit op basis van:

  • ideeën en kennis (idealistisch);
  • economische processen en verhoudingen (materialistisch);

Na de Franse revolutie werden deze deze discussies en theorieën gekleurd door de drie politieke ideologieën:

  • liberalisme: geloof in vooruitgang door concurrentie;
  • socialisme: vertrouwen in vooruitgang, maar ongelijkheid moet opgelost worden;
  • conservatisme: organisch maatschappijmodel waarin iedere groep een eigen plek heeft.

Een arabische uitzondering: Ibn Khaldun[bewerken]

Khaldun beschreef in de 14e eeuw de geschiedenis van de islam in Noord-Afrika. Daarbij keek hij naar factoren die het gedrag en karakter van mensen bepalen. Hij zag in de geschiedenis een cyclisch verloop van opkomst en verval van samenlevingen.

Achttiende eeuw[bewerken]

Algemeen[bewerken]

Het verlichtingsdenken (mogelijkheid tot zelfbeschikking) en rationalisme (leer van de rede) maakte dan men geloofde in een maakbare samenleving.

Montesquieu → dia[bewerken]

Volgens Montesquieu konden de verschillen tussen samenlevingen niet alleen verklaard worden door te kijken naar de menselijke natuur en wees op het belang van wat we nu de politieke cultuur noemen. Elk maatschappelijk-politiek systeem heeft een eigen centraal principe:

  • monarchie → eer
  • despotie → angst
  • democratie → deugd

Montesquieu probeerde samenlevingen in hun grote verscheidenheid en samenhang te begrijpen en was daarmee een voorloper van de vergelijkende methode. Hiermee onderscheidt hij zich van tijdgenoten die zich over het algemeen meer bezig hielden met universele wetten en abstract vooruitgangsdenken.

Ferguson → dia[bewerken]

Adam Ferguson deed (net als Adam Smith) vooral onderzoek naar de maatschappelijke werkelijkheid. Daarin kwamen thema's naar voren die van belang waren voor de latere sociologie:

  • arbeidsdeling op basis van eigendom → verschillende maatschappelijke klassen
  • de betekenis van conflicten
  • onbedoelde gevolgen (als tegenhanger van het naïeve vooruitgangsgeloof)

Negentiende eeuw[bewerken]

Algemeen[bewerken]

De moderne maatschappijwetenschappen probeerden de snelle ontwikkelingen na de Franse revolutie te begrijpen. Conservatieve, liberale en socialistische ideologieën spelen naast andere elementen een belangrijke rol.

  • positivisme: de maatschappij kan op natuurwetenschappelijke manier bestudeerd worden;
  • biologisch determinisme, evolutie en vooruitgang: organische benadering denken in fasen;
  • empirisch onderzoek: statistieken en het verzamelen van gegevens.

Tocqueville[bewerken]

Tocqueville onderzocht democratisering: de tendens naar grotere sociale en politieke gelijkheid. Hij zag deze ontwikkeling als onvermijdelijk en meende de dat de nadelen hiervan omgebogen moesten worden. Tocqueville vestigde de aandacht op verschillende thema's:

  • de revolutie van gestegen verwachtingen
  • de vervreemde mens in de (democratische) massamaatschappij
  • het belang van intermediaire organisaties tussen staat en het individu (later civil society)

Comte[bewerken]

Comte dacht algemene wetten voor samenleven te kunnen vinden (sociale technologie) en daarmee de maakbaarheid van de maatschappij te vergroten. Waar eerst god voor alles een verklaring leverde en later de natuur (van de 13e tot de 18e eeuw), zou vanaf de 19e eeuw de positieve wetenschap mensen meer geluk brengen.

De maatschappij was niet te verklaren vanuit haar (individuele) onderdelen maar beantwoorde aan organische processen waarin verandering en vooruitgang door ideeën tot stand kwamen.

Spencer[bewerken]

Spencer zag de maatschappij als een concurrentiestrijd; een vrij spel van maatschappelijke krachten. Hij sprak over stadia van ontwikkeling in termen van de primitieve, de militaire en industriële samenleving en zag de maatschappij als een organisme net als Comte.

Hij ontwikkelde een aantal begrippen die ook later nog in de (structureel-functionalistische) sociologie gebruikt zouden worden, zoals systeem, structuur, functie, differentiatie en integratie.

Marx[bewerken]

Volgens Marx bepalen de materiële, economische en sociale omstandigheden en verhoudingen het denk en bewustzijn van de mensen. De denkbeelden van de economisch heersende klasse, zijn ook de in de maatschappij heersende denkbeelden. We noemen dit historisch materialisme.

Er is in samenlevingen volgens Marx sprake van een klassenstrijd waarin de onderdrukte klasse de heersende klasse uiteindelijk omver werpt. Zo ontwikkelt de samenleving zich via tegenstellingen tot een steeds hoger stadium.

Ook Marx dacht in fasen. Hij meende we dat vanuit de begintoestand van de menselijke economische ontwikkeling (jager-verzamelaarculturen: oercommunisme) via de slavenmaatschappij en de feodale maatschappij in een kapitalistische maatschappij terecht waren gekomen.

Als de economische ontwikkeling binnen de kapitalistische samenleving voortschreed en het proletariaat voldoende klassenbewustzijn ontwikkelde, zou volgens Marx een socialistische maatschappij ontstaan. Marx dacht wetenschappelijk te kunnen aantonen dat dit ook ging gebeuren. Achteraf bekeken waren Marx theorieën, net als bij veel andere denkers, verbonden aan wat hij zelf wenselijk achtte. Zijn bijdrage aan de moderne sociologie bestaat uit en aantal punten:

  • het bekijken in hoeverre ideeën van mensen (mede) bepaald zijn door hun sociaaleconomische omstandigheden;
  • de analyse van maatschappelijke klassen en klassenbewustzijn;
  • het bekijken naar ontwikkeling via tegenstellingen.

Durkheim[bewerken]

Durkheim benadrukte net als Montesquieu en Comte dat de samenleving niet was te reduceren tot een optelsom van het gedrag van individuen. Hij had het over functionele waarden en is voorloper van het structureel functionalisme.

Volgens Durkheim kon er in een veranderende samenleving anomie (normloosheid) ontstaan als traditionele verbanden verdwenen en daarvoor geen nieuwe in de plaats kwamen. Hij zocht daarbij naar sociale verklaringen voor afwijkend menselijk gedrag die destijds aan het klimaat of (geestes)ziekten werd toegeschreven (zelfmoord, vervreemding). Dit deed Durkheim door bijvoorbeeld te kijken naar groepsbinding of sociale en economische crises.

Zijn bekendste onderzoek is waarin hij van verschillende beroepsgroepen in de samenleving het aantal zelfmoorden vergelijkt.

Weber[bewerken]

Hoewel verschillende sociologische stromingen zich op Max Weber beroepen, zag hij zichzelf vooral als econoom, jurist en historicus. Weber verrichtte breed en vergaand onderzoek en heeft daarmee op verschillende terreinen nieuwe wegen geopend. Weber:

  • probeerde in zijn onderzoeksmethode het rationalistische en empirisch positivistische verklaren met het Duitse verstehen te verenigen;
  • onderscheidde vier soorten handelen: doelrationeel, waarderationeel, affectief en traditioneel;
  • ontwikkelde het begrip ideaaltype als methodisch hulpmiddel;
  • legde meer nadruk op de invloed van ideeën maar was geen eenzijdige idealist;
  • vestigde de aandacht op rationalisering: de 'onttovering' van de wereld;
  • benadrukte het belang van de waardevrijheid van de wetenschapper (het verschil tussen sein en sollen).

slot[bewerken]

In de verschillende sociologische stromingen kan een driedeling worden gemaakt op basis van wetenschappelijke methode:

sciëntistisch (structureel functionalisme) Comte, Spencer, Weber (waardevrijheid)
interpretatief (symbolisch interactionisme) Weber (Verstehen)
vergelijkend historisch (marxisme en civilisatietheorie) Montesquieu, Ferguson, Tocqueville, Marx, Weber (godsdienstsociologie)

Of een vierdeling op basis van discipline?

Structureel functionalisme
Symbolisch interactionisme
Marxisme
Civilisatietheorie

Bijlagen[bewerken]

Hoofdstromingen in de sociologie[bewerken]

  Scientistisch Interpretatief Vergelijkend-historisch Wat is wetenschap?
  structureel-functionalisme symbolisch interactionisme (neo)marxisme, figuratie sociologie Maatschappijbeeld
  Wat is de functie voor de samenleving? Handelen tussen mensen (microniveau) Interdependentie (grootschalige afhankelijkheid)
  Hoe is het georganiseerd? Symboliek (positie/houding materialisme) Klassen(strijd) en materialisme (economie bepaalt de orde in de samenleving)
  Merton, Anomie (botsende normen) Goffman, Merton civilisatietheorie (het willen onderscheiden/staatsvorming), Elias

De bijlesgeneratie - L. Elvers

Bourdieu[bewerken]

Sociale ongelijkheid[bewerken]

→ Marx: klassenstrijd - bourgeoisie (productiemiddelen/bezit) tegenover proletariaat. Dit is een sociaal economische (materialistische) benadering.

→ Bourdieu: naast economisch kapitaal (inkomen, bezit) spreken we ook over sociaal (netwerken - grootte/soort/context en het onderhouden daarvan) en cultureel kapitaal (omgangsvormen/symboliek/kennis/vaardigheden en houdingen).

Reproductietheorie[bewerken]

Kritisch op de meritocratie. Onderwijs reproduceert (juist) de aanwezige sociale ongelijkheid. Leerlingen worden afgerekend op hun economische, sociale en culturele kapitalisme (discipline/reddingsvest in het vmbo versus emancipatie in het vmbo).

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.