Maatschappijleer/Elementaire Deeltjes 51: Populisme - Cas Mudde & Cristóbal Rovira Kaltwasser

Uit Wikibooks

Voorwoord[bewerken]

De verkiezingen in 2017 waren al weer de zesde in de 21e eeuw. Met Fortuyn en Wilders hebben deze verkiezingen in het teken gestaan van het populisme en dit zal niet zomaar over zijn.

Wat is populisme?[bewerken]

De schrijvers plaatsen populisme vooral binnen de context van de liberale democratie.

Een wezenlijk controversieel concept[bewerken]

Er zijn veel verschillende benaderingeswijzen ten aanzien van populisme:

  • volkswil;
  • emancipatiemotor (Laclau);
  • economisch beleid;
  • politieke strategie;
  • mobiliseren van de massa.

Ideële benadering[bewerken]

Populisme kan gedefinieerd worden als:

een dunne ideologie volgens elke de maatschappij uiteindelijk verdeeld wordt in twee vijandige kampen - 'het zuivere volk' versus 'de corrupte elite' - en die stelt dat dat de politiek een uitdrukking zou moeten zijn volonté générale (algemene wil) van het volk. (Mudde & Kaltwasser 2017, p18)

Omdat populisme vrijwel altijd verbonden is met andere ideologische elementen kan het uiteenlopende vormen aannemen. Populisme heeft daarnaast ten minste twee directe tegenpolen: elitarisme en pluralisme.

Elitisten geloven dat het volk gevaarlijk is en kennen de elite een superieure rol toe. Pluralisten zien diversiteit als een sterk punt: macht moet juist verdeeld zijn binnen een samenleving waarin compromissen moeten worden gesloten.

Kernbegrippen[bewerken]

Het volk

  • het volk als soeverein (machthebber);
  • het 'gewone' volk (kritiek op de dominante cultuur);
  • de natie (alle autochtonen bewoners).

De elite

  • de macht (vooraanstaande mensen in politiek, media, economie, kunst en cultuur);
  • de hoge klasse (belangen van de hogere klassen gaan voor het algemeen belang of landsbelang);
  • vertegenwoordigers van een vreemde macht (moreel en etnisch).

Algemene wil

  • directe democratie (uiting van de algemene wil);
  • verdediging van de volkssoevereiniteit (democratiserende kracht);
  • homogeen volk (afbakening).

Voordelen van een ideële benadering[bewerken]

  1. Verklaart de plooibaarheid van het populisme.
  2. Kan alle politieke actoren onderbrengen.
  3. De relatie tot democratie wordt duidelijk.
  4. Zowel de vraag- als aanbodkant van populistische politiek kan in beschouwing worden genomen.

Populisme wereldwijd[bewerken]

Populisme is een heterogeen verschijnsel. De onderlinge verschillen tussen populistische partijen en leiders zijn extreem. Wat we wel zien is dat links populisme zich vaak verbindt met een vorm van socialisme en rechts populisme met een vorm van nationalisme. En vrijwel alle populistische spelers zijn Eurosceptisch.

Noord-Amerika[bewerken]

Vanaf eind 19e eeuw zijn er populistische bewegingen. Prairiepopulisten op het platteland beschouwden zichzelf als het 'zuivere volk' en zette zich af tegen de elite: bankiers en politici van de stad. Zo ook in Canada.

Aan het begin van de koude oorlog keert het populisme terug binnen de anticommunistische beweging. Populisme lag ook ten grondslag aan het succes van de presidentscampagnes van George C. Wallace (1968) en Ross Perot (1992).

In de 19e eeuw zet men zich naast het grootkapitaal en de politici uit het oosten af tegen de culturele 'liberale elite' die zich handhaaft via het (hoger) onderwijs en op die manier de toekomstige politieke elite vormt.

Aan het beging van de 21e eeuw verzet men zich sterk tegen overheidsinterventies om de bankensector te redden (occupy Wall Street), de nauwe band tussen Wall Street en Washington en de economische tweedeling tussen de 99 procent en 1 procent.

Donald Trump voerde tijdens zijn campagne veel van dezelfde kwesties aan als de grassroots-activisten (nativisme, autoritarisme en anti-establishmentsgevoelens).

Juan Domingo Perón met presidentiële sjerp, 1946

Latijns Amerika[bewerken]

Latijns Amerika heeft een lange populistische traditie. Dit heeft onder andere te maken met de grote economische ongelijkheid. Veel burgers steunen partijen en leiders die de macht van de oligarchie aan de burgers terug willen geven.

De bureaucratische regimes kwamen op vanaf de grote depressie (1929). Er was een sterke roep om politieke en maatschappelijke rechten. Socialisme en communisme wonnen terrein. Maar ook populisme in bijvoorbeeld Argentinië, Brazilië en Ecuador.

Vanaf de jaren negentig treedt er opnieuw een aantal populistische leiders naar voren. Maar veel korter minder succesvol dit keer. Door economische crises kwam namen zij neoliberale ideeën over. Niet langer zette men zich af tegen het imperialisme maar ging de strijd aan met de 'politieke' klasse en de staat.

De derde golf van populisme in Latijns Amerika startte in 1998 met de electorale overwinning van Hugo Chávez in Venezuela. De populistische leiders van deze periode profileren zich als links-radicaal. Ze strijden tegen de vrije markt en beloven economische vooruitgang voor de armen.

Chávez, Correa en Morales voerden grondwetswijzigingen door waardoor de macht van de oude elites werd aangetast. Maar daardoor is ook de positie van de oppositie verzwakt.

Europa[bewerken]

Begin 20e eeuw was er in Oost-Europa sprake van agrarische bewegingen vergelijkbaar met dat van Noord-Amerika. Boeren waren de grondslag van de samenleving en zij zetten zich af tegen de stedelijke elite, centralistische tendensen en het kapitalisme. Het communisme en fascisme hadden populistische tendensen maar waren wezenlijk elitaire ideologieën en stelsels. Bij het fascisme wordt de leider, het ras of de staat verheerlijkt en niet het volk.

(t/m p. 49)

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.