Maatschappijleer/Democratie: ideaal en weerbarstige werkelijkheid - Jan de Kievid
Voorwoord (editie 2012)
[bewerken]Democratie biedt de meeste garantie dat mensen in vrede en vrijheid kunnen samenleven. Ondanks al z'n onvolkomenheden.
Inleiding
[bewerken]Hoe kunnen mensen zo veel mogelijk in vrijheid eigen keuzes maken? En hoe kunnen zij zoveel mogelijk indirect hun samenleving besturen? Een rode draad in het boek is het onderscheid tussen de liberaal-individualistische en de sociaal-collectivistische democratievisie.
Deel 1: Theorie en geschiedenis
[bewerken]Een omstreden begrip
[bewerken]Democratie is al 2500 jaar oud en over de inhoud en uitvoering ervan blijft discussie bestaan.
Inleiding
[bewerken]Een aspect van democratie is dat de meerderheid telt. Maar de essentie is dat minderheden meetellen. Is democratie vooral een besluitvormingsprocedure of een garantie voor grondrechten? Wat is belangrijker: vrijheid of gelijkheid?
De Nederlandse democratie kent een geschiedenis van strijd en is een liberale democratie vanwege de nadruk op vrijheden en een representatieve democratie wegens het stelsel van gekozen vertegenwoordiging. In 2010 was volgens The Economist ongeveer de helft van de landen min of meer democratisch.
Democratieën:
- geven burgers meer rechten en vrijheden dan in dictaturen;
- voeren zelden oorlog met andere democratieën;
- presteren economisch minstens zo goed als totalitaire stelsels.
Toch zijn veel burgers ontevreden over of teleurgesteld in de democratie.
Het probleem van de definitie
[bewerken]Heel algemeen gesteld heeft een democratie twee wezenlijke elementen:
- Een besluitvormingsprocedure waarbij burgers direct of indirect invloed kunnen uitoefenen.
- Grondrechten die voor alle burgers gelden en grenzen opstellen aan willekeurig overheidsoptreden.
Er bestaan verschillende democratische modellen en in de loop van de tijd verandert er veel. In het boek wordt gekeken naar kenmerken van, visies op, sociale voorwaarden en theorieën over democratie.
Kenmerken van de representatieve democratie
[bewerken]Bij de kenmerken van de representatieve democratie gaat het om vier principes:
- gelijkheid;
- volkssoevereiniteit;
- vrijheid;
- rechtsstaat;
En voor wat betreft de instituties en procedures:
- vrije, geheime en regelmatige verkiezingen;
- een parlement met reële bevoegdheden;
- vrijheid van meningsuiting en godsdienst;
- het recht van vereniging en vergadering;
- machtenscheiding;
- grondwet;
Onder democratieën die aan bovenstaande kenmerken voldoen, bestaat grote verscheidenheid. Directe en indirecte democratieën, meerderheidsstelsels, consensusdemocratieën, presidentiële systemen en parlementaire stelsels.
Ten slotte is tolerantie (omgaan met verschillen en conflicten) een wezenlijk kenmerk van een democratie. Net als een relatief positief mensbeeld: het vermogen van mensen tot rechtvaardigheid.
Dilemma's
[bewerken]In een democratie is altijd sprake van dilemma's. Bijvoorbeeld:
Hoeveel macht heeft de leiding?
Kan vrijheid gelijkheid in gevaar brengen en andersom?
Hoeveel verscheidenheid wordt er toegestaan (ten koste van de eenheid)?
Tot hoever kunnen meerderheden veranderingen aanbrengen in de rechtsstaat?
Kunnen democratieën antidemocratische organisaties en publieke uitingen verbieden?
Twee visies
[bewerken]In de liberaal-individualistische visie zijn vrijheid en rechtsstaat het belangrijkste (vrij van) en de sociaal-collectivistische visie stelt gelijkheid en volkssoevereiniteit voorop (vrij tot).
liberaal-individualistisch | sociaal-collectivistisch |
negatieve vrijheid |
positieve vrijheid |
Principiële tegenstanders
[bewerken]De democratie heeft altijd aan kritiek blootgestaan. Sommigen vinden dat er teveel vrijheid is. Anderen spreken over de terreur van de meerderheid. Hieronder argumenten tegen de parlementaire democratie vanuit vier stromingen.
Anarchisme
[bewerken]Anarchisten denken dat mensen veel beter in kleine gemeenschappen zonder overheid kunnen samenleven. Op die manier is er echt gelijkheid en hebben zij inspraak in het leven van alledag. Het hele idee van een staat die zogenaamd uit algemeen belang handelt, staat voor onderdrukking. Het kapitalisme wat daarbij komt, maakt mensen tot slaaf van het systeem en corrumpeert het gedrag van mensen.
Communisme
[bewerken]Een werkelijke democratie bestaat alleen als het kapitalisme overwonnen wordt. De voorhoede (communistische partij) denkt beter te weten wat goed is voor de arbeiders dan de arbeiders zelf en leidt hen de juiste kant op. Vervolgens behartigt deze partij de belangen van iedereen. En omdat iedereen nu gelijk is, hoeft er ook geen andere partij te komen.
Fascisme en nationaalsocialisme
[bewerken]Democratie is volgens het fascisme iets voor zwakken en lafaards. Eindeloze discussies leiden niet tot (helden)daden. Daarbij moet iedereen die zich niet conformeert aan de ideologie worden uitgeroeid. Een soort volkssoevereiniteit zonder dat mensen zich vrij en individueel kunnen uitspreken. Zonder de staat is het individu niets waard.
Theocratie
[bewerken]In een theocratie is geen scheiding tussen geloof en staat. Er is een 'ware godsdienst' die uitgedragen en verdedigd moet worden. De soevereiniteit van god staat voorop en de 'Partij van god' weet in naam van god wat het beste is voor samenleving en individu.
Theorie en praktijk tot de tweede wereldoorlog
[bewerken]Inleiding
[bewerken]De ontwikkeling van een democratie is een proces van vallen en opstaan.
De klassieke democratie
[bewerken]Het is niet goed te verklaren waarom ongeveer 500 jaar voor onze jaartelling in een aantal Griekse stadstaten een democratisch bestel ontstond. Hoewel voorstanders groot vertrouwen in dit systeem hadden, waren slaven waren uitgesloten en waren er ook tegenstanders. Plato vond deze bestuursvorm iets voor arme en domme lieden; een tirannieke en willekeurige aangelegenheid.
Kenmerken van de Atheense democratie:
- veel elementen van een directe democratie;
- rouleren van functies (geloot onder degenen die zich aangemeld hadden;
- geen duidelijke machtenscheiding (alleen positieve vrijheid);
- alle Atheense mannen hadden burgerrechten.
De Atheense democratie heeft raakvlakken met de sociaal-collectivistische benadering.
Van Magna Charta naar de Bill of Rights
[bewerken]Vanaf 1500 zien we hoe de natiestaat een steeds belangrijkere staatsvorm wordt. Daarbinnen was alleen een vertegenwoordigend stelsel mogelijk. Met de renaissance kwam er ook steeds meer aandacht voor de rechten van het individu.
- Noord-Italiaanse republieken
- Een aantal Noord-Italliaanse handelssteden kende vanaf ongeveer 1100 een republikeins bestuur. Een minderheid van de mannelijke bevolking had burgerrechten. Vanaf de 14e eeuw kwamen hiervoor erfelijke dynastieën in de plaats.
- Goddelijk recht of sociaal contract
- In de 16e en 17e eeuw kwam er naast absolutisme steeds meer plaats voor het natuurrecht.
- Hobbes benadrukt in zijn werk Leviathan het belang van vergaande macht van de soevereine staat en economische vrijheid voor de burger.
- Locke en de Glorious Revolution
- Volgens Locke moest de staat geen absolute macht hebben, maar voor het 'leven, vrijheid en bezit' beschermen (eigendom);
- Locke was voorstander van een gemengde staatsvorm waarin vorst, adel en volk de macht delen;
- Met de Bill of Rights werd de vrijheid van meningsuiting in het parlement gewaarborgd en rechters voor het leven benoemd.
Achttiende eeuw: denkers en revoluties
[bewerken]De verlichting en het rationalisme zorgde voor optimisme over de toekomst. Men streefde naar meer vrijheid en gelijkheid en keerde zich tegen de macht van de kerk.
- Montesquieu - twee soorten machtenscheiding
- Ook Montesquieu gaf de voorkeur aan een gemengde staatsvorm;
- Naast de juridische trias politica moest er volgens Montesquieu ook een sociale machtenscheiding zijn;
- Zijn boek werd door de katholieke kerk op de lijst met verboden werken gezet.
- Rousseau - algemene wil
- Rousseau zag niets in Engelse systeem;
- De burger moet zich aan de algemene wil conformeren (gemeenschappelijk belang);
- De soevereine staat mag doordringen in het privéleven van burgers;
- Rousseau wordt beschouwd als de voorloper van de totalitaire democratie.
- Amerikaanse revolutie - checks and balances
- Na de onafhankelijkheid bepalen de Amerikaanse burgers hun staatsvorm;
- Machtenscheiding werd doorgevoerd maar kiesrecht bleef beperkt tot een deel van de blanke mannen;
- Velen waren bang voor de grote invloed van het volk (tirannie van de meerderheid).
- Franse revolutie - volkssoevereiniteit
- Vanaf 1789 werden mensenrechten vastgelegd en het absolutisme afgebouwd;
- Na de staatsgreep van Napoleon in 1799 bleef van de volkssoevereiniteit weinig over;
- Gedurende de 19e eeuw vormde de revolutie als inspiratiebron voor democratische bewegingen.
- Vrouwen - van nature anders? (p. 47)
- Dat vrouwen niet mee telden in het politieke bestel was zo vanzelfsprekend dat men dit veelal niet besprak;
- De revolutie maakte dat het niet meer besproken kon worden.
Negentiende eeuw: democratie en industriële maatschappij
[bewerken]De discussie over de Franse revolutie bleef de gehele 19e eeuw door gaan. Bij de revoluties in 1830 en 1848 werd de massa als politieke factor opnieuw zichtbaar.
- Tocqueville - vrijheid, gelijkheid en vrijwillige organisaties
- Volgens Tocqueville hield gelijkheid ook risico's in voor de vrijheid (een passieve en conformistische burger;
- Actieve en betrokken burgers zouden zich moeten verenigen en maatschappelijke organisaties in het leven roepen om ten volle aan het vrijheidsideaal tegemoet te komen.
- Mill - vrijheid en participatie
- Ook Mill maakte zich zorgen over de uitbreiding van het staatsapparaat;
- Mill keerde zich tegen iedere vorm van dwang of controle (rechten van minderheden).
- Hij pleitte voor het vrouwenkiesrecht en zag dit als een socialisatiekwestie.
- Marx en Engels - democratie onmogelijk in het kapitalisme
- De ontwikkeling van kapitalisme naar socialisme en de klassenstrijd tussen bourgeoisie en proletariaat vormen hun centrale thema's;
- Politieke macht zagen zij als de georganiseerde macht van een klasse ter onderdrukking van een andere (Van Riesen, Rovers & Wilschut, 2018, p. 314);
- Kerken - afkeer en aarzeling
- in 1864 keerde de paus zich tegen een democratie met vrijheid van godsdienst en meningsuiting;
- Aan het einde van de 19e eeuw en daarna worden steeds vaker compromissen met de parlementaire stelsels en het algemeen kiesrecht gesloten.
Twintigste eeuw: partijen, elites, crisis
[bewerken]De invoering van algemeen kiesrecht aan het einde van de 19e en begin van de 20e eeuw zorgde voor meer volksinvloed in Europa. Politieke vijanden werden politieke tegenstanders en politieke partijen kregen een centrale plaats. De bourgeoisie en een deel van de middenklassen zagen toenemende vrijheden van de massa als een gevaar voor het bestuur van het land.
Na de Eerste Wereldoorlog werden overal in Europa democratische instituties opgericht. In 1920 waren 26 van de 28 landen min of meer democratisch, maar in 1938 nog maar 12. In 1941 waren er in de wereld nog maar 7 democratieen:
- Engeland en zijn voormalige koloniën Verenigde staten, Canada, Australië, Nieuw Zeeland;
- en Zweden en Uruguay.
Slot
[bewerken]Aanvankelijk bleven na WOII elitaire opvattingen over democratie dominant. Maar later zou dit veranderen.
Theorie en praktijk sinds 1945
[bewerken]Inleiding
[bewerken](t/m p. 54)
Sociale voorwaarden voor democratie
[bewerken]Sociaal economsche ontwikkeling en markteconomie |
Niet te grote sociale ongelijkheid |
Gunstige klasenverhoudingen |
Een democratische politieke cultuur en veel democratische persoonlijkheden |
Een sterke civil society: burgers die zich onafhankelijk hebben georganiseerd |
Vroege natievorming met weinig nationale, etnische of religieuze conflicten |
Een niet te zwakke, ook niet te sterke, maar een betrouwbare staat |
Geen zelfstandig politiek gewicht van de militairen |
Internationaal gunstige omstandigheden op economisch, politiek, militair en cultureel terrein |
Twee fasen: eerst een parlementair stelsel met vrijheden, later van het kiesrecht |
Bronvermelding
[bewerken]- Kievid, J., de (2012). Democratie: ideaal en weerbarstige werkelijkheid. HooibergHaasbeek, Meppel
- van Riessen, M., Rovers, F., & Wilschut, A. (2008). Oriëntatie op geschiedenis: basisboek voor de vakdocent. Zie bron