Italiaans/Les04 Antwoorden
Uiterlijk
1.
1. Ho fumato
2. Hai avuto
3. Sei stato/stata
4. Siete venuti/venute
5. Abbiamo creduto
2.
1. Sono stato/stata
2. Credono
3. Hai piaciuto
4. Hanno detto
5. Venite
3.
1. del
2. --- (woord van hoeveelheid)
3. delle
4. --- (opsomming)
5. dei
4.
1. Jij hebt kaas.
2. Heb jij een tas sinaasappels?
3. Hij heeft appels.
4. Ik heb een appel, aardbeien en tassen.
5. Zij hebben grootouders.
5.
1. Hij is gekomen in Milaan.
2. De sinaasappels.
3. Wie is Carla?
4. Het blauwe meer.
5. Heb jij bedden?
6.
1. Hai avuto delle fragole.
2. Sono un nonno.
3. Verde.
4. Il mare azzurro.
5. Il cuore rosso.