Frans/Thematisch woordenboek tijd en jaargetijden

Les saisons		de seizoenen
	le printemps	het voorjaar
	l'été (m)	de zomer
	l'automne (m)	de herfst
	l'hiver (m)	de winter
Les mois		de maanden
	janvier	januari
	février	februari
	mars	maart
	avril	april
	mai	mei
	juin	juni
	juillet	juli
	août	augustus
	septembre	september
	octobre	oktober
	novembre	november
	décembre	december
Les jours de la semaine		de dagen van de week
	lundi	maandag
	mardi	dinsdag
	mercredi	woensdag
	jeudi	donderdag
	vendredi	vrijdag
	samedi	zaterdag
	dimanche	zondag
Partie de la journée		de dagdelen
	le jour	de dag
	le matin	de ochtend
	l'après-midi (m/v)	de middag
	le soir	de avond
	la nuit	de nacht
	midi	twaalf uur overdag
	minuit	middernacht