Leer jezelf ecologisch tuinieren/Wilg
Wilg (Salix) is een geslacht van tweehuizige bomen en struiken uit de Wilgenfamilie (Salicaceae). Wilgen zijn bladverliezende bomen met verspreide bladstand. De knop heeft één knopschub. De bloem van de wilg heeft de vorm van katje en groeit uit de zijknoppen van een éénjarige twijg. De wilgenkatjes zitten of staan, dit in tegenstelling tot populieren die hangende katjes hebben.
De pluizige zaden worden door de wind verspreid maar zijn slechts korte tijd kiemkrachtig. De meeste soorten zijn te vermenigvuldigen door middel van stekken.
Wilgen zijn pioniersplanten, die met name ontkiemen in ooibossen op de grens van land en water. Doordat de wortels de grond luchtig maken en door de humusvorming van blad en takafval wordt de grond geschikt voor soorten die volgen als Es en Eik.
Wilgen worden over het algemeen niet oud. De watermerkziekte en torsiekrachten van de wind zorgen dat een wilg meestal niet ouder dan veertig tot vijftig jaar wordt.
Wilgen zijn voor insecten een belangrijke leverancier van stuifmeel. Met name diverse solitaire bijen zijn afhankelijk van bloeiende wilgen. Het geslacht Salix omvat ongeveer driehonderd soorten, waarvan er een twaalftal in Nederland en België voorkomen.
- Soorten
-
Amandelwilg (Salix triandra)
-
Bandwilg (Salix 'Sekka', synoniem: Salix sacchalinensis)
-
Berijpte wilg (Salix daphnoides)
-
Bittere wilg (Salix purpurea)
-
Boswilg (Salix caprea)
-
Geoorde wilg (Salix aurita)
-
Grauwe wilg (Salix cinerea subsp. cinerea)
-
Katwilg (Salix viminalis)
-
Kraakwilg (Salix fragilis)
-
Kruipwilg (Salix repens)
-
Laurierwilg (Salix pentandra)
-
Rossige wilg (Salix cinerea subsp. oleifolia)
-
Schietwilg (Salix alba)
-
Treurwilg (Salix pendula)
De meeste soorten maken een stam. Salix alba wordt daarom schietwilg genoemd en kan tot 25 m hoog worden. Schietwilgen kunnen worden geknot. In een vlak en open landschap is dit soms noodzakelijk om te voorkomen dat de bomen door een najaarsstorm worden geveld.
De wilg kan op ongeveer 2 m hoogte afgezaagd worden en heet dan knotwilg. Aan de stam groeien vervolgens waterloten, die wilgentenen worden genoemd. Ze worden tegenwoordig vooral gebruikt om manden en tuinschermen te maken. Vroeger werden wanden van hutten gemaakt van vlechtwerk van wilgentenen, afgedicht met klei, en funderingen van dijken werden gelegd op matten van gevlochten wilgentenen. Deze zinkstukken blijven op hun plaats door ze af te zinken met basaltstenen en beschermen de bodem tegen erosie.
Knotwilgen bepalen in belangrijke mate het typisch Hollandse landschap. Het is belangrijk dat eenmaal geknotte wilgen regelmatig opnieuw geknot worden, omdat de anders te dik wordende loten na een aantal jaren de boom uit elkaar scheuren. Nu de vraag naar wilgentenen afneemt, wordt dit werk vaak door vrijwilligers gedaan. Knotwilgen bieden door hun dichte kruin en hun vaak holle stam veel nestel- en schuilgelegenheid voor vogels, marters, vleermuizen en insecten en verrijken daarom vaak de fauna van een gebied.
Sommige wilgen zijn goed tot 'knotstruiken' te kweken. Zo is het ras Salix alba 'Chermesina' met oker/oranjekleurige takken in de winter niet alleen fraai als knotwilg, maar in kleinere tuinen goed te kweken als 'knotstruik' door deze elk of om het voorjaar tot bijna bij de grond af te snoeien. Fraaie wintercombinaties zijn dan ook mogelijk met bijvoorbeeld Cornus alba.
De grauwe wilg vormt in de regel meer dan 3 m hoge struiken. De geoorde wilg meestal niet hoger dan 3 meter en komt langs waterkanten voor.
De kruipwilg blijft laag en was vroeger nuttig als vastlegger van stuifzand en komt voor in de duinen, op zandgrond en in moerassen. De kruipwilg komt algemeen voor in Nederland. De plant houdt van een niet te droge bodem; vanuit een vochtige kiemplaats kan zij zich sterk uitbreiden, ook naar drogere terreinen. Het zachte zaadpluis van de kruipwilg wordt door zangvogels gebruikt om hun nest mee te vullen. Kruipwilgstruwelen van de waddeneilanden zijn vermaard om hun rijke paddenstoelenflora, met veel bijzondere soorten.
Salix matsudana of krulwilg - ook bekend als Chinese wilg - werd genoemd naar de Japanse botanist Sadahisa Matsudo. De soort staat erom bekend zich zeer gemakkelijk te laten stekken. Het volstaat een tak van 1-3 cm in diameter tussen november en april - wanneer het blad van de boom is - in voldoende water te steken om wortelgroei te verkrijgen. Ook later heeft de boom, die zeer groot en breed uitgroeit, veel water nodig. De takken zijn populair voor het versieren van bloemstukken.
De schors van enkele soorten, zoals Amandelwilg en Schietwilg, bevatten salicine, dat lang geleden gebruikt werd als pijnstiller. Er werd daarvoor op de wilgebast gekauwd, of er werd een drank van getrokken.
Salicine wordt ook gebruikt als looistof, voor het looien van leer. Wilgenhout wordt net als het hout van populieren gebruikt voor het maken van klompen en papier. De rem, de vang, bij windmolens bestaat uit blokken wilg.
Voor de teelt van wilg als biobrandstof is sinds kort zaad van enkele snelgroeiende rassen beschikbaar.
De belangrijkste ziekte is de watermerkziekte (Brenneria salicis),die de vaten verstopt, waardoor delen van de boom of gehele bomen afsterven. Op de grens van levend en dood hout ontstaan bossige vormen van waterlot. Bij de teelt van tenen kunnen insecten heel wat schade aanrichten.