Leer jezelf ecologisch tuinieren/Hemlockspar
Hemlockspar (Tsuga) is een geslacht uit de dennenfamilie (Pinaceae). Het geslacht omvat negen soorten, waarvan er vier van nature voorkomen in Noord-Amerika en vijf in Azië. Het zijn 20-65 m hoge, groenblijvende bomen met een kegelvormige tot onregelmatige kroon en neerhangende takuiteinden. De bladeren zijn naaldachtig, 0,8-4 cm lang en 1,5-3 mm breed, spiraalvormig gerangschikt op de stam maar verdraaid bij de basis. De kegels zijn hangend, 1,5-3,5 cm lang (3,5-7 cm bij Tsuga mertensiana), ovaalvormig tot cilindrisch. Ze zijn rijp in de herfst, zo'n zes tot acht maanden na bestuiving. De zaden zijn 2-4 mm lang en hebben een 8-12 mm lange vleugel.
- Soorten
Van het geslacht Tsuga komen in Nederland en België voor:
-
Oostelijke hemlockspar (Tsuga canadensis)
-
Westelijke hemlockspar (Tsuga heterophylla)
Andere soorten zijn:
- Tsuga caroliniana
- Tsuga chinensis
- Tsuga diversifolia
- Tsuga dumosa
- Tsuga forrestii
- Tsuga mertensiana
- Tsuga sieboldii
De Westelijke hemlockspar is de grootste soort. Deze boom kan tot 70 m hoog worden. Het is een bijzonder algemene boom in de Pacific Northwest in Noord-Amerika. De twee soorten in oostelijk Noord-Amerika, de Oostelijke hemlockspar en Tsuga caroliniana worden bedreigd door het sap-zuigend insect Adelges tsugae. Deze bladluis werd per ongeluk ingevoerd vanuit oostelijk Azië. Veel sterfgevallen hebben zich voorgedaan, vooral ten oosten van de Appalachen. De Aziatische soorten en de twee soorten uit West-Amerika zijn relatief resistent tegen deze ziekte.
Tsuga mertensiana neemt binnen het geslacht in verscheidene opzichten een bijzondere positie in: de bladeren zijn minder afgevlakt en de kegels zijn het langst van alle soorten uit het geslacht (3,5-7 cm lang) en eerder cilindrisch dan ovaal.
Het Von Gimborn Arboretum te Doorn herbergt de Nederlandse Nationale Plantencollectie van het geslacht hemlockspar.
- Fossiel voorkomen
Het pollen van Tsuga komt tijdens het Pleistoceen in verschillende interglacialen voor. Hoge percentages (tot tientallen procenten van de boompollen) worden als kenmerkend beschouwd voor het Bavel Interglaciaal (ongeveer 1 Ma geleden).