Naar inhoud springen

Spaans/Les 04

Uit Wikibooks

Terug naar de vorige les


Grammatica

[bewerken]

Onregelmatige vormen van het bijvoeglijke naamwoord

[bewerken]

Woorden die aparte vrouwelijk vormen hebben:

  • español, española, españoles, españolas (Spaans)
  • andaluz, andaluza, andaluces, andaluzas (Andalusisch)

Woorden die geen aparte vrouwelijk vorm hebben:

  • cortés, corteses (beleefd)
  • exterior, exteriores (uitwendig)
  • interior, interiores (inwendig)
  • ulterior, ulteriores (later) (bijv. nw.!)

Woorden die een deel verliezen:

  • Bueno (goed) en malo (slecht) verliezen hun -o direct vóór een mannelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.
  • Grande (groot) verliest zijn -de direct vóór een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud.
  • Santo (heilig) verliest zijn -to direct vóór een mannelijk zelfstandig naamwoord in het enkelvoud, behalve als dit begint op To- of Do-, maar ook:
    • ¡Santo Dios!

Vóórplaatsing van het bijvoeglijke naamwoord

[bewerken]

Het Spaanse bijvoeglijke naamwoord wordt voorgeplaatst als:

  • Ze een vanzelfsprekende eigenschap aangeven;
    • La dulce miel (de zoete honing)
    • El frío helado (het koude ijs)
  • Ze in figuurlijke zin gebruikt worden;
    • La pobre niña dijo que ... (Het arme meisje zei dat ...) (niet arm in de zin van weinig geld, maar in de zin van stakker)
  • Ze een subjectieve eigenschap aangeven.
    • Un rico plato (een lekker gerecht)

Het bijwoord

[bewerken]

Een bijwoord zegt iets over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord. Het Nederlands heeft meestal geen aparte vorm voor het bijwoord, het Spaans wél.

  • Het bijwoord wordt gevormd door achter de vrouwelijke, enkelvoudige vorm van het bijwoord -mente te plaatsen.
    • despacio, despaciosamente
    • preciso, precisamente
  • De grondvorm behoudt zijn eigen klemtoon (al dan niet aangegeven):
    • rápido, rápidamente
    • frío, fríamente
  • Vóór een ander bijwoord met dezelfde functie (van plaats, tijd, wijze, ...) verliest het bijwoord zijn uitgang -mente.
    • Lo dice rápida pero correctamente. (Hij zegt het snel, maar correct) (beide bijwoorden zijn bijwoorden van wijze)
    • Lo hacen inmediatamente y correctamente. (Ze doen het direct en correct) (het ene is een bijwoord van tijd, het andere van wijze)

De voorzetsels

[bewerken]

Samentrekkingen

[bewerken]

De voorzetsels a en de trekken samen met een mannelijk lidwoord in het enkelvoud:

  • a+el -> al
  • de+el -> del

Deze laatste samentrekking geldt niet voor de + een naam die met el begint:

  • De El País (van El País (een krant)).


Het voorzetsel en geeft aan:

  • een plaats aan waar iets in rust is (in, op);
  • een beweging naar binnen toe;
  • in tijdsbepaling met de betekenis over;
  • middel van transport:
    • en tren (met de trein)
    • en autobús (met de bus)

maar:

    • a pie (te voet)
    • a caballo (te paard, met het paard)

Het voorzetsel por geeft o.a. aan:

  • een vage plaats- of tijdsaanduiding:
    • Por aquí (hier ergens)
    • Por las once (zo rond elf uur)
  • bij een plaatsaanduiding: plaats waarlangs de beweging loopt:
    • Vamos a Sevilla por Barcelona. (We gaan naar Sevilla door/langs Barcelona)


Para

[bewerken]

In de constructie Para + Infinitief heeft para de betekenis om te.

  • Un problema para resolver. (Een probleem om op te lossen.)

Sin + infinitief heeft ongeveer de betekenis van on + voltooid deelwoord:

  • Hizo sin querer. (Hij deed het onopzettelijk.)
  • Los géneros sin transportar. (De ongetransporteerde goederen.)

Gebruik van het lidwoord

[bewerken]

El, un

[bewerken]

Vrouwelijke woorden die beginnen met een beklemtoonde a-klank, krijgen de lidwoorden el en un, mits deze direct vóór het zelfstandige naamwoord staan.

  • el agua; las aguas
  • el ala, un ala; las alas, unas alas
  • el hacha afilada
  • la afilada hacha

Uitzonderingen op bovenstaande regel zijn letters, nationaliteiten en eigennamen:

  • la a
  • la hache
  • la árabe (de Arabische vrouw)
  • la Haya (Den Haag)


Geen lidwoord

[bewerken]

Woorden waarvan het normaal gevonden wordt dat je er maar één van hebt, krijgen geen lidwoord in een situatie als tener + zelfstandig naamwoord:

  • Tiene casa. (Ze heeft een huis.)
  • Tengo mujer. (Ik heb een vrouw.)
  • Llevo reloj. (Ik heb een horloge om.)

Een zin als ¿Tienes una mujer? suggereert een bepaalde verbazing en wordt waarschijnlijk beledigend opgevat.

Heeft het zelfstandig naamwoord een specificerende bepaling bij zich, is het wel gebruikelijk dat het (onbepaalde) lidwoord wordt gebruikt:

  • Tienes un marido muy joven. (Je hebt een heel jonge man.)

Otro krijgt nooit een onbepaald lidwoord mee, zonder lidwoord moet het dus als een andere vertaald worden:

  • ¿Qué preguntas a otro invitado? (Wat vraag je aan een andere genodigde?)
  • ¿Qué preguntas al otro invitado? (Wat vraag je aan de andere genodigde?)

Unos/unas?

[bewerken]

Vaak moeten zelfstandige naamwoorden in het meervoud als onderwerp van een zin:

  • óf een lidwoord krijgen;
  • óf een telwoord krijgen;
  • óf een voornaamwoord krijgen;
  • óf een bijvoeglijke bepaling krijgen:
    • Vienen interesados de todo el mundo. (Er komen geïnteresseerden van over de hele wereld.), correct zonder lidwoord.
    • Vienen unos interesados. (Er komen geïnteresseerden.), alleen correct met lidwoord.


Persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp

[bewerken]
me me
jou te
hem, u le
haar, u la
ons nos
jullie os
zij m, u mv. les
zij v, u mv. las

Deze lijdende vormen van het persoonlijk voornaamwoord:

  • zijn onbeklemtoond;
  • komen niet zelfstandig in een zin voor;
  • en vóór het werkwoord, behalve in later te specificeren gevallen.

Er zijn bovendien nog andere vormen die later aan bod zullen komen.


Vervoeging van ir (gaan), hacer (doen, maken), dar (geven), decir (zeggen) en ver (zien) in de t.t.

[bewerken]
ir hacer dar decir ver
voy hago doy digo veo
vas haces das dices ves
va hace da dice ve
vamos hacemos damos decimos vemos
vais hacéis dais decís veis
van hacen dan dicen ven
  • Éénlettergrepige woorden krijgen in principe geen accent, dit verklaart de (regelmatige) vormen als dais, veis en vais.
  • De onregelmatige vormen van ir zijn gemakkelijk te onthouden door je in te denken dat deze vormen afgeleid zijn van var met voor de ik-vorm dezelfde onregelmatigheid als estar: voy
  • De semi-onregelmatige vormen van decir zijn af te leiden van een later te behandelen eigenschap van decir.

Getallen 21-100

[bewerken]
  • 21 veintiuno
  • 22 veintidós
  • 23 veintitrés
  • 24 veinticuatro
  • 25 veinticinco
  • 26 veintiséis
  • 27 veintisiete
  • 28 veintiocho
  • 29 veintinueve
  • 30 treinta
  • 31 treinta y uno
  • 32 treinta y dos
  • 40 cuarenta
  • 50 cincuenta
  • 60 sesenta
  • 70 setenta
  • 80 ochenta
  • 90 noventa
  • 100 cien (altijd beklemtoond, ook in samenstellingen)


  • uno verandert vóór een zelfstandig naamwoord altijd zoals het bepaald lidwoord enkelvoud (dus ook de uno in veintiuno, inclusief een eventueel benodigd accent):
    • Tiene cuarenta y un años. (Hij is 41 jaar oud.)
    • Hay treinta y una chicas. (Er zijn 31 meisjes.)
    • Tengo veintiún años. (Ik ben 21 jaar oud.)
  • Let op het klemtoonteken op de woorden voor 22, 23 en 26.

Bezittelijke voornaamwoorden

[bewerken]

De bezittelijke voornaamwoorden in het Spaans zoals die hieronder staan, kunnen alleen vóór het zelfstandig naamwoord komen.


enkelvoudig meervoudig
mijn mi mis
jouw tu tus
zijn, haar, uw su sus
ons nuestro/-a nuestros/-as
jullie vuestro/-a vuestros/-as
hun su sus
  • Deze vormen voor het Spaanse bezittelijke voornaamwoord vervoegen zich niet naar geslacht en getal van de bezitter, maar naar dat van het bezetene. De vormen voor zijn, haar en hun zijn in het Spaans dus hetzelfde: su.
    • Nuestras opiniones (onze meningen)
    • Nuestro libro (ons boek)
    • Su pregunta (zijn/haar/hun/uw vraag)
    • Sus amigos (zijn/haar/hun/uw vrienden)
    • Mi ordenador (mijn computer)

Aanwijzende voornaamwoorden

[bewerken]

De aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands hebben twee regio's waarnaar ze wijzen: dit/deze en die/dat.

Het Spaans heeft drie regio's waarnaar verwezen kan worden. Ook heeft het Spaans dientengevolge drie woorden voor hier en daar: aquí, ahí, allí

  • Aquí(hier) verwijst naar iets dicht bij de spreker.
  • Allí(daar) verwijst naar dingen die dicht bij de luisteraar zijn en/of niet erg tastbaar zijn voor de spreker.


aquí allí
este ese
esta esa
estos esos
estas esas
  • Het Nederlands gebruikt soms een aanwijzend voornaamwoord zónder dat het echt iets aanwijst, maar meer terugverwijst naar een ervoor genoemd zelfstandig naamwoord, het Spaans gebruikt dan geen aanwijzend voornaamwoord:
    • Busco tu libro y el mío. (Ik zoek jouw boek en dat van mij/de mijne.)
    • No me interesa. (Dat interesseert me niet.)
      • Esto: kan je alleen gebruiken als "dit", is algemeen en gebruiken om te vragen wat iets is: ¿Qué es esto?/wat is dit? en je kunt het ook gebruiken om antwoord hierop te geven: esto es un zapato***

¿Qué? of ¿Cuál?

[bewerken]

In combinatie met ser vraagt:

  • ¿Qué? naar een definitie of karakteristieke eigenschap;
  • ¿Cuál? naar een inhoudelijke invulling van het gevraagde.
    • ¿Qué es un alcatraz? (Wat is een jan-van-gent?)
    • ¿Cuál es la diferencia? (Wat is het verschil?)

Let op: De laatste zin draagt een ondertoon van irritatie, nadruk of verrassing; normaal gesproken wordt dit gevraagd door ¿Qué diferencia hay? (Welk verschil is er?)

Woordenlijst

[bewerken]

Oefeningen

[bewerken]

Door naar les 5

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.