Sociale geschiedenis van Toscane (1300-1500)/Conflicten

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Bevolkingsopbouw
  3. Het huis
  4. In en rond het huis
  5. Inrichting van het huis
  6. Het gezin
  7. Gezinsleven
  8. Huwelijk
  9. Sociaal netwerk
  10. Sociale contacten
  11. Conflicten
  12. Huispersoneel en slaven
  13. Geboorte en opvoeding
  14. Ouderdom, ziekte en dood
  15. Schilderkunst, brieven en kronieken
  16. Kleding
  17. Religie, magie en kerk
  18. Stadsbestuur
  19. Bronnen en links

11. Conflicten

Kwetsbaarheid van de privéwereld[bewerken]

Huiselijke ruzies konden door de muren gehoord worden. Als de bewoners zich anders gingen gedragen of zich anders gingen kleden, kon iedereen dat zien. De overburen konden gemakkelijk naar binnen kijken door de ramen: de steegjes tussen de huizen waren maar heel smal. Niets ontging de buren en er werd druk geroddeld. De glurende buren schaamden zich absoluut niet voor de kennis die zij door hun gegluur en geluistervink verkregen, blijkt uit processtukken.[1]

De huizen en kamers van de welgestelden hadden deuren en sloten. Men wantrouwde buitenstaanders, maar moest zich toch voortdurend openstellen voor de buitenwereld. Men kon dan ook gemakkelijk bij iemand binnen komen. Er zwierf altijd wel allerlei volk voor de deur rond: bedelaars, serenadezangers en vrijers, kinderen, klaplopers en marskramers die hun waren wilden aanprijzen. Vaak kwamen die mensen niet over de drempel van het huis, maar als ze wilden, konden ze ook naar binnen stappen want de buitendeur stond vaak open. De hele week kwamen er mensen af en aan. Pachters betaalden hun pachtsom in natura en moesten soms wel 100x met de ezel komen en telkens hun lading naar de zolder of de kelder brengen. Huispersoneel kwam elkaar bezoeken, de barbier kwam iemands haren knippen, de dokter kwam een zieke bezoeken, de vroedvrouw kwam voor een zwangere vrouw, een notaris kwam een contract afsluiten met de heer des huizes, onderhandelaars kwamen praten over een eventueel huwelijk en de hoogte van de bruidschat, geestelijken kwamen zieken bezoeken of een stervende het laatste oliesel toedienen.

Van de rijken werden vrijgevigheid en gastvrijheid verwacht. Drinkebroers werden ontvangen in de sala op de begane grond (die grensde aan de voorraadkamer met wijn) daar werden ook de mensen ontvangen die voor feestmalen uitgenodigd waren, de armen die een keer mee mochten eten en de vreemdelingen die er een paar nachten in de gastenkamer mochten slapen. Die mensen kwamen dus niet verder dan de begane grond.

Mensen die zakelijke aangelegenheden kwamen afhandelen (notarissen, onderhandelaars, soms pachters) werden ontvangen in de sala op de eerste verdieping. Zij kregen een stoel bij het vuur of aan de tafel.

Barbiers, vroedvrouwen, dokters en priesters, soms ook wel eens clowns (om een zieke op te vrolijken) mochten in de slaapkamers komen. Dokters en priesters gingen bij een zieke gewoon op het bed zitten. Overnachtende vreemdelingen werden wel eens bij iemand anders in bed gestopt zonder dat iemand daar aanstoot aan nam. In gasthuizen en herbergen was het heel gebruikelijk om met meer mensen in een bed te slapen.

De welgestelden zetten hun huis wijd open bij begrafenissen, zij gaven feesten bij bruiloften, als er een kind gedoopt was, als vijandige geslachten zich met elkaar verzoend hadden, als gezinnen herenigd werden terwijl men dat niet meer had durven hopen, als een jongeman van het geslacht tot ridder was geslagen of tot abt was benoemd, als iemand een geslaagde zaak had gedaan enzovoort. En daarbij kwamen er veel meer mensen dan alleen de familie, de vrienden en de buren, maar ook kenissen, cliënten en vreemden.

Degenen die het feest gaven, mochten vooral geen flater slaan. Onderlinge ruzies en geheimen werden tijdelijk onder het tapijt geveegd. Er moest overvloedig eten en drinken zijn.

Het openstellen van de privéwereld voor de buitenwereld was dus heel normaal maar men was bang dat het zou leiden tot geroddel en diefstal. En sommige ruzies met en tussen al die gasten liepen wel eens uit de hand.

Ruzie[bewerken]

Er was in Toscane op het einde van de veertiende eeuw en gedurende de vijftiende eeuw waarschijnlijk net zoveel ruzie als nu. In de eerste plaats waren er ruzies tussen man en vrouw. Hun karakters konden botsen als ze (zoals vaak) uit een heel ander sociaal-economisch milieu kwamen, maar zelfs als dat niet zo was, dan nog was de man vaak op reis en de echtgenote was dus vaak alleen en ging daarover mopperen. Het kon ook zijn dat de man teveel dronk of dat hij te lang bij zijn jeugdbende was geweest en nog steeds de grove taal daarvan gebruikte. Het kon gebeuren dat de vrouw overspel pleegde en dat de man haar daarop betrapte.

Ook in arme gezinnen konden problemen ontstaan tussen man en vrouw. Als er een kind geboren werd, wist men vaak niet hoe men het te eten moest geven.

Een zoon kon kwaad worden op zijn vader omdat deze zijn eigen zaken of die van de zoon verkeerd beheerde of omdat hij vrede had gesloten met een vijandig geslacht. De zoon kon dan woedend het huis verlaten.

Natuurlijk waren er talloze conflicten over erfenissen en over de hoogte van de bruidschat die een vrouw moest meenemen als zij ging trouwen.

Binnen een geslacht stonden de gezinnen lang niet altijd op goede voet met elkaar. Sommige gezinnen vestigden zich buiten de wijk waar het hele geslacht in woonde en verloren daardoor het contact met hun geslacht. Meestal deden gezinnen dat uit armoede en tegen hun zin, omdat ze bijvoorbeeld de huur niet meer konden betalen, een enkele keer omdat ze te rijk waren geworden om in die wijk te blijven wonen. Maar meestal waren binnen een geslacht de verschillen in rijkdom relatief klein.[2] Ook steunden de rijkere gezinnen van een geslacht vaak de armere.

In de dertiende eeuw beheerden de welgestelde geslachten vaak een groot deel van hun erfgoed gemeenschappelijk en hadden ze vaak hetzelfde beroep (koopman bijvoorbeeld). In de veertiende eeuw begon men dat erfgoed onderling te verdelen en te verkopen hetgeen kon leiden tot fikse ruzies. Het gezinshoofd kon die ruzies vaak niet meer oplossen. Ook begon men vaker een ander beroep te kiezen dan het typische beroep van zijn geslacht. De vroegere saamhorigheid tussen de gezinnen van een geslacht sleet weg, ook op het platteland.

De mannen wilden:

  • Kunnen reizen.
  • Niet meer voor het gerecht verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor de misstappen van een familielid.
  • Vrij zijn om het erfgoed te verdelen.
  • Zelf een beroep kunnen kiezen.
  • Zich beter kunnen verdedigen tegen de monsterlijke vraatzucht van de fiscus.

Men zoch nog wel steun bij elkaar, maar niet meer zo onvoorwaardelijk als vroeger en ook niet meer voornamelijk bij de familie. Men zocht nu eerder een samenhorigheid met buren en vrienden die men voor een bepaald doel als bondgenoten uitkoos.

Vendetta[bewerken]

Als er tot in de dertiende eeuw iemand vermoord, gewond of beledigd werd, dan hoorde een van de leden van zijn geslacht deze daad te wreken. In de veertiende en vijftiende eeuw waren veel geslachten al dermate uit elkaar gedreven door ruzies over gemeenschappelijk bezit, dat men de vendetta niet meer toepaste. Wie dat nog wèl deed, werd al in 1310 'gek' bevonden.

Noten[bewerken]

  1. Keith Thomas verhaalt in zijn Religion and the decline of magic hoe een vrouw zonder een spoor van schaamte voor de rechtbank getuigde dat zij haar buurvrouw op overspel had betrapt nadat zij een gat in de tussenmuur had geboord.
  2. Op een bepaalde moment kon het ene gezin het rijkste van het geslacht zijn en 10 jaar later weer een ander gezin.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.