Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Goede naam en lettres de cachet

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Leven in de absolute monarchie
  3. Rechtspraak
  4. (Contra)reformatie
  5. Alfabetisering
    1. Bijlagen bij Alfabetisering
  6. Wellevendheid
  7. Tafelmanieren, keuken en goede smaak
  8. Gezin
  9. Het kind
  10. Adolescentie
  11. Ontsnappen aan de familietucht
  12. Van geestelijke verwantschap naar gezelligheid
  13. Sociale controle
  14. Charivari's in de Nederlanden
  15. Jeugdbendes
  16. Boerderijen
  17. Familie en erfrecht op het platteland
  18. Parijs
  19. Goede naam en lettres de cachet
  20. Intimiteit: plaatsen en voorwerpen
  21. Liefde en vriendschap
  22. Decadentie
  23. Revolutie

19. Goede naam en lettres de cachet

Leven van de armen[bewerken]

Het leven van de armen werd voortdurend bedreigd:

  • Ze konden opeens ziek worden.
  • Of een ongeluk krijgen.
  • Of hun baan kwijtraken.
  • Hun partner kon opeens sterven.
  • Ze konden zelf opeens sterven.

Men kon deze gevaren:

  • Accepteren.
  • Uitdagen.
  • Eraan onderdoor gaan.
  • Erover gaan klagen.
  • Proberen je er niet door te laten kisten.

Het volk keek doorlopend naar de anderen om te zien of iedereen wel een beetje gelijk bleef in al deze onzekerheid. Iedereen was doodsbang om weg te zakken tot onder het gemiddelde en men hoopte vurig zich wat op te kunnen werken, wat bijna nooit lukte. En al dit gespartel werd door iedereen gezien. Je moest dus opletten met wat je zei en wat je liet zien. Je moest ervoor zorgen dat je een goede naam behield.

Goede naam van de armen[bewerken]

In de achttiende eeuwse steden leefden de volksmensen boven op elkaar. Zij wisten alles van elkaar en met geroddel konden reputaties gebroken worden. Er werden veel klachten ingediend wegens belediging en eerroof, soms bij de rechter maar meestal bij de politie die haast bezweek onder de voortdurende stroom aanklachten over huiselijke twisten en erezaken.

Je goede naam moest je ten koste van alles beschermen. Je kon beter dood zijn dan in schande te leven. Zo stond het ook in de wellevendheidsliteratuur. De anderen vertrouwden je alleen als je eerzaam was. Voor mensen van het volk was een goede naam misschien nog wel belangrijker dan voor de welgestelden want door een goede naam te hebben, stond je een beetje boven de grauwe middelmaat. Er waren overigens ook mensen die wat hogerop wilden komen door een ander omlaag te duwen, door via geroddel zijn goede naam kapot te maken. Hoewel er enerzijds een grote solidariteit onder het volk was, moest je anderzijds proberen om je eigen bestaan veilig te stellen want de buurman kon dat kapot maken.

Een slechte naam kon grote gevolgen hebben.

  • Veel mensen wilden niet meer met je omgaan.
  • Je kon je baan verliezen. Een leerjongen met een slechte naam werd door geen enkele meester aangenomen. Dus had hij ook geen geld.
  • Je klanten konden weglopen als je een handwerksman of winkelier was.
  • Je huismeester kon je uit huis zetten.
  • Een vrouw die was verleid en zwanger gemaakt en daarna in de steek was gelaten, had haar eer verloren. Ze kreeg nergens meer werk en kon dus niet haar kind opvoeden. Veel van de te vondeling gelegde kinderen kwamen voort uit een dergelijke situatie.

Praten[bewerken]

Iedereen praatte en praatte heel de dag in de grote stad. Op de markt, in de winkel, men besprak van alles, probeerde ook nog af te dingen, praatte in huis, op de drempel. En op de trap ging men nog verder. In de taveernes hield men lange ruzies, praatte met de dienster of de bazin. Koetsiers hadden ruzie met elkaar en gingen met elkaar op de vuist, in de trekschuiten schreeuwde, schold en vloekte men zo hard dat je niemand meer kon verstaan.

Door te praten en te luisteren kon je je eigen plaats en die van de ander bepalen. Maar je was alleen maar zeker van je plaats als je de achting van anderen genoot. Een enkel woord, al werd er maar aan je getwijfeld, kon al gauw iemands reputatie beschadigen. Dan was de status quo van elkaar achten doorbroken, dan werd er opeens iemand aan de kant geschoven.

Beledigen[bewerken]

Het ergste waren beledigingen waarin gesuggereerd werd dat een vrouw een seksuele relatie had met een andere man dan haar echtgenoot, ook al had ze niets verkeerds gedaan. Daar werden zowel die vrouw als haar echtgenoot om bespot. Hij kon aan zijn vrouw gaan twijfelen en daardoor kon hun huwelijk op de klippen lopen. Als een gezel de goede naam van zijn meester kapot wilde maken, moest hij zijn vrouw verdacht gaan maken.

Veel minder erg waren beledigingen die twijfel zaaiden over iemands eerlijkheid, alcoholgebruik, ijver, spaarzaamheid en kameraadschap.

Eerverlies voor de familie[bewerken]

Schandpaal in Londen, ~1809

Een familie kon te schande gemaakt worden door een van de familieleden:
1) Een zoon smeet met geld.
2) Een vrouw gaf zich aan veel mannen.
3) Een man dronk teveel.
4) Een man ging vaak vreemd of naar de hoeren.
5) Een van de kinderen leefde samen met iemand van het andere geslacht zonder getrouwd te zijn.

Daarmee maakten niet alleen de betreffende familieleden zichzelf te schande, ook de eer van hun familie raakte hiermee in het geding. De familie ging dan wel eens naar de politiecommissaris en die ging dan vaak het afgedwaalde familielid vermanen. Als dat niets uithaalde, dan kon de familie in principe een aanklacht tegen het familielid indienen. Die kon dan veroordeeld worden tot een openbare afstraffing. Daarmee kon de familie duidelijk maken:
A) Dat ze het gedrag van dit familielid afkeurde en hoopte dat hij zijn leven zou beteren.
B) En dat ze hoopte dat de fouten van dit familielid door de straf uitgewist zouden zijn.

Zo vroegen vrouwen toentertijd nogal eens een gevangenisstraf aan voor hun man. Hij dronk bijvoorbeeld teveel, ging naar prostituées, gaf teveel geld uit, bekommerde zich niet om zijn kinderen en misschien sloeg hij haar. Als zij naar de politiecommissaris of naar de rechter ging, getuigden meestal al haar buurvrouwen voor haar. Een dergelijke man werd dan inderdaad vaak veroordeeld tot een gevangenisstraf, maar meestal trok de vrouw haar aanklacht al snel weer in, want zij had hem nodig vanwege de inkomsten. Totdat het weer mis ging ...

De meeste families gaven liever niet een familielid aan. Want als hij veroordeeld werd, werd het vonnis aangeplakt aan het huis van de commissaris en later werd de veroordeelde bij een kruispunt of op een plein aan de schandpaal gezet. Vaak kreeg hij ook nog zweepslagen. En dan verloor de familie eigenlijk voor de tweede keer haar eer.

Lettre de cachet[bewerken]

Voor de families die zich door een mede-familielid te schande gemaakt voelden, waren de lettres de cachet een uitkomst. Een lettre de cachet was oorspronkelijk een bevelschrif van de absolute koning waarmee hij iemand, zonder ophef te veroorzaken, in de gevangenis kon laten verdwijnen. Dissidenten kon men zo zonder vorm van proces opsluiten. Als men namelijk een openbaar proces tegen een dissident zou voeren, zou iedereen kunnen zien dat sommige mensen het waagden om het niet met de koning eens te zijn en dat zou anderen wel eens aan kunnen steken.

Halverwege de achttiende eeuw werd dit middel steeds vaker gebruikt. Een lettre de cachet was gemakkelijk te verkrijgen, in Parijs mocht de luitenant-generaal ze uitschrijven.

  • Overspelige vrouwen werden middels een lettre de cachet wel eens in alle stilte gearresteerd en naar een speciaal daarvoor bestemd klooster gebracht.
  • Dieven, priesters, vrijbuiters en prostituées verdwenen zonder vorm van proces in de gevangenis.
  • Een familie kon een familielid dat hen dreigde te ruïneren of dat hen te schande maakte, via een lettre de cachet gevangen laten zetten zonder dat dat schandaal veroorzaakte. En liefst deden ze dat nog voordat de hele stad alles over zijn wandaden wist. De familie bleef op die manier de onterende openbare afstraffing van het ontspoorde familielid bespaard.

Het gebruik van de lettres de cachet raakte ingeburgerd bij de families. Het hinderde hen nauwelijks dat dit middel buitensporig zwaar was in vergelijking tot het eerverlies dat de familie zou kunnen lijden. De ontspoorde familieleden zaten in donkere gevangenissen waar honger en ziekte heersten. Soms werden ze zelfs naar het eiland la Désirade in Guadeloupe gestuurd. Vaak smeekten zij hun familie om hen daar weg te halen en zwoeren ze dat ze hun leven zouden beteren. Soms vond de directeur van de gevangenis dat ze weer naar de maatschappij konden terugkeren, maar hun familie zorgde ervoor dat ze in de gevangenis bleven uit angst dat ze hen weer te schande zouden maken.

Politie[bewerken]

Het ging de autoriteiten en de politie niet zozeer om de eer van de families, als wel om de openbare orde. En die was nu eenmaal gebaat bij vrede in de families.

Verder zagen de autoriteiten de politie als een middel om het volk een minimum aan beschaving of wellevendheid (policé) bij te brengen.

De luitenant-generaal, die de lettres de cachet afgaf, kon de families die er om vroegen, tot in hun diepste wezen bestuderen. Met die kennis kon de politie beter de openbare orde bewaren en het volk in de gaten houden. De families gingen daarmee akkoord omdat hen zo de schande van het ontspoorde familielid werd bespaard.

Opstand[bewerken]

Zowel de politie als de met eerverlies bedreigde families hadden dus voordeel bij de lettres de cachet. Totdat in 1750 in Parijs de vlam in de pan sloeg. De politie had op klaarlichte dag op straat een stel kinderen van handwerkslieden gearresteerd die aan het kaarten waren. Die kinderen waren niet door hun ouders aangegeven, maar door vermomde inspecteurs die in gesloten koetsen door de stad reden om voor de politiecommissaris te spionneren. Het volk slachtte een paar agenten en inspecteurs af en bevrijdde de kinderen uit de gevangenis. Het parlement onderzocht de zaak en de politie werd in staat van beschuldiging gesteld.

De politie reageerde heel verbaasd. Dagelijks werden ze overladen met verzoeken tot opsluiting, dagelijks kregen ze klachten van ouders die hun kinderen niet de baas konden, maar nu de luitenant-generaal eens op eigen initiatief een lettre de cachet had uitgegeven om deze ruiten-ingooiende bengels in te rekenen, kwam het volk in opstand. Maar het volk vond dat de afspraken geschonden waren. De ouders van de kinderen hadden geen eerherstel gekregen, integendeel: de arresatatie was op klaarlichte dag gebeurd onder de ogen van iedereen. Het was geen gunst geweest maar een publieke afstraffing.

Twijfel[bewerken]

De politiecommissarissen moesten ervoor zorgen dat het verkeer goed liep, ze moesten de wegen laten onderhouden, misdadigers laten arresteren enzovoort. Vanaf circa 1760 kregen ze er een beetje genoeg van dat ze zich ook nog met familieruzies bezig moesten houden. In dezelfde tijd was er een stroming van vernieuwende liberalen die er bezwaar tegen hadden dat de (van oorsprong koninklijke) bevelschriften voor elk wissewasje konden worden uitgeschreven door lagere politieambtenaren als de luitenant-generaal (de superieur van de commissaris). De gevangenneming middels een lettre de cachet was weliswaar geschikt om de familie-eer te redden, maar niemand kon garanderen dat de lettres alleen maar werden gebruikt tegen familieleden die ook echt ontspoord waren. Het kon wel eens zo zijn dat een zoon die het niet eens was met de verdeling van de erfenis middels een lettre de cachet door zijn tirannieke vader werd opgeruimd. Doordat er steeds minder zaken in het openbaar door een rechter werden beoordeeld werd de vrijheid van de mensen aangetast.

Langzamerhand begon het volk deze lettres te zien als een vorm van machtsmisbruik door de absolute koning. In 1774 begon ook de luitenant-generaal te twijfelen. Hij vond dat kinderen die om kleine vergrijpen in de gevangenis werden gegooid daar veel ergere dingen leerden van de echte criminelen. Hij vond dat deze kinderen onder de verantwoordelijkheid van de ouders zouden moeten vallen. Mirabeau schreef in 1782 een fel geschrift tegen de lettres de cachet.

Breteuil stelde het aanvragen van de lettres de cachet door families nog niet ter discussie, maar hij wilde er wel wat regels aan stellen. De maatschappij moest natuurlijk beschermd worden tegen echte gekken in de familie en deze gekken moesten ook tegen zichzelf beschermd worden, dus in dit geval was de lettre de cachet een goed middel. Maar de losbollen waren geen gevaar voor de openbare orde. De autoriteiten zouden hen eerst eens moeten vermanen en als dat niet hielp, ze een, hooguit twee jaar in een heropvoedingsgesticht moeten stoppen, net zoals de te losbandige jonge vrouwen. Met echtelijke ruzies zou men heel voorzichtig om moeten gaan, want ruziënde echtgenoten waren erg kwaad op elkaar en probeerden vaak om elkaar kapot te maken.

Familietribunalen[bewerken]

Bethlem psychiatrisch ziekenhuis, 1735
Psychiatrisch ziekenhuis Hôpital de la Salpêtrière, 1795

In de verklaring van de rechten van de mens (1789) stond dat je alleen maar iemand in de gevangenis kon gooien als hij door de rechter veroordeeld was. En door een lettre de cachet werd iemand zonder proces gevangen gezet. Maar Lodewijk XVI wilde zijn voorrecht om lettres de cachet uit te schrijven niet opgeven. Volgens hem hielpen ze tegen opstanden, tegen buitenlandse inmenging en waren ze een goed middel voor de openbare veiligheid en de familie-eer. In de Nationale Vergadering waren er grote debatten over en in 1790 werden de lettres de cachet afgeschaft.

Men vond het idee dat een familie zich in haar eer aangetast voelde als een van haar familieleden iets fout had gedaan een dom bijgeloof van het volk. Het volk moest onderwezen worden, dan zou het dit wel inzien. Iedereen was persoonlijk voor zijn eigen daden verantwoordelijk en zijn familie hoefde zich daar niets van aan te trekken.

  • Men kwam met het voorstel dat de rechter bij een executie zou uitspreken dat de daden van de veroordeelde hiermee waren uitgewist.
  • Men stelde voor dat iedereen die verwijten maakte naar de familie van een veroordeelde, een boete kreeg.

Inmiddels zaten er duizenden mensen opgesloten op grond van een lettre de cachet en die durfde men niet meer vrij te laten uit angst dat ze een gevaar voor de openbare orde zouden opleveren.

In 1790 werden de familietribunalen ingesteld om langs legale weg jonge mensen te straffen die het gezag van hun ouders aan hun laars lapten en hun familie te schande maakten. Ook wilde men via deze tribunalen de ruzies tussen echtparen en nauwe verwanten sussen zonder dat alles op straat kwam te liggen. Elke partij mocht uit de familie twee scheidsrechters aanstellen en als die er niet uitkwamen, mocht er nog een derde bij. Die scheidsrechters zouden na onderling overleg een uitspraak doen. De familie oordeelde daarmee dus feitelijk zelf over een van haar leden. Als een van de partijen zich na die uitspraak tekort gedaan voelde, kon hij alsnog naar de rechtbank stappen.

Het probleem was echter dat lang niet elke familie mensen in haar gelederen kon vinden die verstandig genoeg waren om als scheidsrechter op te treden. In zo'n geval wilde de overheid wel de scheidsrechters aanstellen. Maar dan was er natuurlijk geen sprake meer van een familietribunaal, dan was het een civiele rechtbank. In het jaar III (1794) werden de familietribunalen dan ook weer afgeschaft.

De Code civil uit 1804 verbood het opsluiten op verzoek van de familie. De vader kreeg het wettelijke gezag over zijn minderjarige kinderen en zijn vrouw. De Code pénal uit 1810 stond het geven van lijfstraffen aan de vrouw en de kinderen toe. In 1838 kwam er nog een wet waarin stond dat elk departement een krankzinnigengesticht moest krijgen.

Bron[bewerken]

Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.