Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Boerderijen

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Leven in de absolute monarchie
  3. Rechtspraak
  4. (Contra)reformatie
  5. Alfabetisering
    1. Bijlagen bij Alfabetisering
  6. Wellevendheid
  7. Tafelmanieren, keuken en goede smaak
  8. Gezin
  9. Het kind
  10. Adolescentie
  11. Ontsnappen aan de familietucht
  12. Van geestelijke verwantschap naar gezelligheid
  13. Sociale controle
  14. Charivari's in de Nederlanden
  15. Jeugdbendes
  16. Boerderijen
  17. Familie en erfrecht op het platteland
  18. Parijs
  19. Goede naam en lettres de cachet
  20. Intimiteit: plaatsen en voorwerpen
  21. Liefde en vriendschap
  22. Decadentie
  23. Revolutie

16. Boerderijen

Dorpshuizen op het platteland[bewerken]

Dürer, de verloren zoon, 1496

Zie ook: Boerderijen in de late Middeleeuwen

Zie ook: Boerderijen in de vroege Middeleeuwen.

In het dorp waren de toegangswegen en de gemene weiden van alle dorpelingen. In de boerderijen leefden vaak niet alleen mensen, maar ook het vee. Het erf was het privébezit van de familie (men sprak van de "Ousta" in de Languedoc, van de "Domus" in Montaillou, en van "Der Hof" in de Elzas en de Duitse landen). Hier lagen ook de voedselvoorraden en de werktuigen.

Op het erf stonden verschillende gebouwen zoals het woonhuis, stallen en schuren. De functie van die gebouwen kon in de loop van de generaties aangepast worden aan de behoeften. Zo veranderde een deel van een schuur wel eens in een extra kamer. Soms werd een woning in tweeën verdeeld als de woning bijvoorbeeld verdeeld werd tussen de ouders en een getrouwde zoon met zijn vrouw. Er werd ook wel eens een nieuw gebouw op het erf gezet, waar bijvoorbeeld de (groot)ouders in gingen wonen nadat ze gestopt waren met werken, of waar een pas getrouwde zoon met zijn vrouw in ging wonen. En soms werden er gebouwen afgebroken als ze geen nut meer hadden of in slechte staat verkeerden. Bij die groei en krimp speelden veel invloeden een rol: economische omstandigheden, eventuele oorlogen, het klimaat, het aantal familieleden en de manier waarop het familiebezit werd verdeeld bij een erfenis. Soms erfde één zoon alles en soms werd het bezit over meerdere zoons verdeeld.

De deur van de boerderijen stond meestal open maar (vreemde) mannen mochten niet binnenkomen als er alleen maar vrouwen thuis waren.

Bouwstijlen[bewerken]

Welgestelde boeren hadden natuurlijk grotere en mooiere huizen dan knechts en dagloners.

De vorm, de indeling en de gebruikte bouwmaterialen van de boerderijen werden voornamelijk bepaald door:

  • De soort materialen die in een bepaalde streek gevonden werden, zoals: hout, leem, klei of stenen.
  • Het doel waarvoor de boerderij gebruikt werd. En dat werd op zijn beurt weer bepaald door hetgeen de streek aan gewassen voortbracht, zoals: wijn, graan, gras voor veeteelt enzovoort.
  • Ook andere omstandigheden speelden een rol: het klimaat, de ligging van de streek (aan zee, in moerassig gebied enzovoort), of er in de streek een irrigatiestelsel was enzovoort.

Boerderijen in eenzelfde streek werden heel lang op ongeveer dezelfde manier gebouwd. De bouwstijl van de boerderijen werd eerder bepaald door de streek waarin ze gebouwd werden dan door het tijdperk waarin ze gebouwd zijn. Ook onderging de bouwstijl van boerderijen weinig invloeden uit het buitenland.[1]

  • In de dorpen van de Provence stonden smalle, hoge, stenen huizen tegen elkaar aangebouwd.
  • In de dalen van de Pyreneeën stonden grote, vrijstaande huizen.
  • In de dorpen Auge en Sologne stonden lage, uit hout, leem en stro opgebouwde huizen.
  • In de Elzas stonden grote vakwerkhuizen met een gaanderij en binnenhof.

Het is absoluut niet zeker of de schilderijen van de Breugels een waarheidsgetrouw beeld geven van het leven van de Vlaamse boeren, want vaak waren deze schilderijen allegorisch bedoeld.

Huizen van de armen[bewerken]

Village des bories, Gordes, Frankrijk, Vaucluse, Huizen van opeengestapelde stenen zonder cement

In de zeventiende en achttiende eeuw woonden de armen in huizen gebouwd rond een balkconstructie. De muren waren gemaakt van gedroogde modder vermengd met stro of heide, ze moesten eigenlijk elk jaar aangesmeerd worden. Het dak was van roggestro of riet of desnoods van bladeren. Als er brand uitbrak, was er binnen een paar uur niets meer van het huis over.

Het huis had maar één kleine kamer voor de mensen. Daar was het donker omdat er maar één klein raampje in zat en het plafond was zo laag dat je je hoofd eraan kon stoten. In een dergelijk krot leefde meestal maar een kleine familie, bijvoorbeeld een ouderpaar met de kleinste kinderen. De oudere kinderen hadden ieder op hun beurt het huis moeten verlaten om in een groter huis een kamer te huren.

Dergelijke huizen kwam je tussen 1500-1800 in veel dorpen in heel Europa tegen. Hoeveel het er per dorp waren, varieerde van tijdperk tot tijdperk en van streek tot streek. Het werden er meer als er oorlog was, als er geplunderd werd of als er schaarste was door een verandering van het klimaat. Deze krotten stonden ofwel alleen en verspreid ofwel in groepjes bij elkaar. Vaak stonden ze naast en tussen de grotere huizen van de rijkeren. Er was een grote sociale en economische ongelijkheid tussen diverse families in een boerendorp.

  • Op Corsica woonden tegen 1800 sommige dagloners in hutten die van los op elkaar gestapelde stenen waren gebouwd met een dak erboven.
  • Op Sicilië woonden tussen 1300-1900 de arme dagloners in tegen elkaar aan gebouwde huisjes met maar één vertrek. En bijna alle dorpsbewoners op Sicilië waren arme dagloners.
  • In Auvergne leefden rond 1700 handarbeiders in dit soort hutten die in rijen tegen elkaar aangebouwd waren. Ook deze huizen hadden maar één vertrek. Aan de straatzijde was een deur en een smal raampje en aan de achterkant een opening in de zolder. Aan de kant van de straat, waar het een beetje licht was, was het haardvuur, hier kookte men en at men. Aan de andere kant waar het donker was, was het slaapgedeelte voor mensen en dieren. Een deel van het huiselijke leven speelde zich vóór het huis op straat af.

Huizen van de armsten[bewerken]

De armoede was nog groter:

  • Op het Engelse platteland tussen 1500-1700.
  • In West-Frankrijk ten tijde van de fronde rond 1650.
  • In nog veel meer plaatsen in Frankrijk tussen 1500-1800, zo bijkt uit tellingen van de belastingdienst.

Mensen maakten krakkemikkige hutjes midden op het veld of aan de rand van een bos, net buiten het dorp. Ze sliepen op stro. Deze mensen hadden geen bron van inkomsten en moesten bedelen. In deze hutten kon geen compleet gezin wonen, alleen brokstukjes van een gezin. Ofwel de man was kreupel, ofwel de vrouw ziekelijk, ofwel er woonde een blinde vader in bij zijn zoon die handarbeider was. Men leefde voornamelijk van de plaatselijke liefdadigheid. En als de honger te groot werd, gingen ze in groepen aan het zwerven, naar andere streken en vooral naar de stad.

De gebroeders le Nain schilderden beslist niet naar de werkelijkheid want dan zouden ze hun schilderijen niet verkopen. Zo is er op hun werk nooit een bed te zien, terwijl in werkelijkheid het bed of de bedden altijd in de woonkamer stonden. Ook zijn de ruimtes veel te hoog afgebeeld.

Huizen van de rijkeren[bewerken]

De welgestelde boeren en de ambachtslieden-meesters (smeden, timmerlieden enzovoort) leefden in ruime huizen met meerdere kamers. Op het erf stonden bijgebouwen zoals schuren en stallen.

  1. In Noord-Frankrijk, Vlaanderen, Engeland en Duitsland waren deze huizen vaak van aarde en hout.
  2. In Zuid-Frankrijk, Spanje en Italië waren de huizen vaak van steen. In Bretagne en Cornwall waren ze zelfs van graniet. In de wijnstreek Bourgondië van kalksteen en in de Île-de-France van breuksteen. Het lag er maar aan wat er in de streek te vinden was. Het idee dat stenen huizen beter waren dan houten huizen behoeft nuancering. Niet alle boeren met stenen huizen waren rijk: de armzalige hutjes op Corsica en Sicilië waren van steen. Huizen uit leem en stro, zeker de vakwerkhuizen van de Elzas of Normandië waren vaak heel ruim en luxueus en werden bewoond door de uitgebreide familie van een boer.

Indeling[bewerken]

Tegelkachel in Stube in het Zwarte Woud

Het huis van een handwerksman bij Parijs kon er bijvoorbeeld zo uitzien: beneden een keuken aan de straatkant en daarachter nog een kamer, boven twee kamers en een klein kamertje met een vliering.

De landarbeiders op de vlakte van de Île-de-France hadden stenen huizen van twee etages en een zolder. De daken van het huis en de bijgebouwen waren met pannen bedekt. In de zeventiende eeuw hadden in de Noord-Franse dorpen nog heel veel huizen rieten daken.

In de dorpen van Lotharingen stonden in de achttiende eeuw de huizen in rijen tegen elkaar aangebouwd aan weerszijden van een lange straat. Bij de handwerkslieden had het huis alleen maar een woon- en werkgedeelte. Bij de boeren was er onder hetzelfde dak een woongedeelte en een gedeelte voor de schuur en de stal. Vaak bestond het woongedeelte uit twee kamers:
1) Aan de voorkant was de "mooie kamer" (of "grote kamer" of "poêle" of "poil") die op de straat uitkeek. De mooie kamer van Lotharingen was vergelijkbaar met de "Stüb" van de Elzas en de Duitse landen. In de Stüb werd gegeten, gekookt, geslapen, de was hing er te drogen, men bewaarde er voedsel en fruit dus het stonk er.
2) Aan de achterkant was de keuken.
In de Duitse landen stond een tegelkachel of aardewerken kachel tussen de mooie kamer en de keuken in, zodat beide vertrekken verwarmd werden. Zo hoefde men tijdens de strenge Duitse winters niet met zijn allen in de woonkamer te slapen maar kon er ook in de keuken geslapen worden.

Bed[bewerken]

Zie ook: Het bed in de late Middeleeuwen

Zie ook: Inrichting van de slaapkamer in Toscane

Rijkeren[bewerken]

In de wat rijkere boerderijen woonden meestal kerngezinnen bestaande uit vader, moeder en hun kinderen. Soms waren er meer dan acht kinderen en die konden tot soms wel 30 jaar oud zijn. De bedden waren meestal gewoon houten bakken met strozakken. Ze stonden in de hoeken van zowel de mooie kamer als de keuken. Tot in de achttiende eeuw, en in sommige streken zelfs tot in de negentiende eeuw, sliepen de vader, de moeder en de jongste kinderen in de mooie kamer waar gestookt werd en de oudere kinderen in de keuken. En dat was in de steden ook zo. In de Duitse huizen stond het bed van vader en moeder vaak in een alkoof van de Stüb en die alkoof was soms bijna een afzonderlijk vertrek.

Het bed veranderde tussen 1500-1800 geleidelijk van een eenvoudige houten bak met strozakken naar een mooi bewerkt en kostbaar meubelstuk. Op de vier hoeken stonden zuilen van gedraaid hout die een hemel droegen en rondom hingen wandtapijten of gordijnen van (vaak groene) serge. In de beddenbak lagen een of meer wollen matrassen, veren kussens, lakens en een sprei. Zelfs arme mensen kochten toch vaak een behoorlijk bed: dagloners hadden wel eens een bed dat 40% van de totale waarde van hun inboedel vertegenwoordigde.

Een voorbeeld uit 1780[bewerken]

De weduwe van een oorlogscontroleur had twee slaapkamers. In de ene stond haar eigen bed met 4 zuilen en er stond ook nog een tweede bed waar de herderin in sliep die vermoedelijk als bediende werkte voor de zieke weduwe. In de andere slaapkamer sliepen haar twee nog ongetrouwde dochters. Ook die hadden elk een bed met 4 zuilen. Omdat de meeste kinderen al getrouwd en uit huis waren, hoefde er niemand meer in de keuken of woonkamer te slapen. Tegen 1800 was men nog niet zo individualistisch dat men persé alleen moest slapen. Verder stonden er in huis drie kasten die op slot konden: een van de moeder en twee van de dochters.

Armeren[bewerken]

Armere huizen hadden maar één vertrek met daarin het bed of de bedden. Heel veel arme boeren, zelfs in de zeventiende eeuw, hadden maar één bed en daar sliep de hele familie in.

Als men maar één vertrek had, was dat vaak tamelijk groot en had men er veel meubilair ingezet.

  • Een kuiper had maar een kamer waarin 4 bedden stonden met gordijnen eromheen, 5 kisten die op slot konden, en twee kneedtroggen.

Vaak stonden er dus meerdere bedden in de (vaak enige) kamer. En de armsten sliepen ook nog eens met velen in een bed. Maar dat waren verwanten van elkaar. In de stad moesten de armen vaak met vreemden op een kamer of in een bed slapen.[2]

Kisten en kasten[bewerken]

Pas in de loop van de zeventiende en achttiende eeuw werden de kisten die op slot konden[3] vervangen door kasten die op slot konden. Ze waren vooral handig voor vrouwen die er jurken, ondergoed en linnen in bewaarden. Een meisje spaarde er haar uitzet in. Als ze trouwde werd de kist of kast naar het huis van haar man gebracht als belangrijk deel van haar bruidsschat.

Herberg[bewerken]

Ook in de herberg stonden vaak meerdere bedden op een kamer. Montaigne loofde de Duitse herbergen waar elk bed in zijn eigen mooie kamer stond die via een gaanderij te bereiken was, zodat je niet door de andere kamers heen moest als je naar bed wilde. Dat was elders dus wel gebruikelijk. In de zeventiende eeuw kwam het nog regelmatig voor dat er in een herberg meerdere mensen in een bed moesten slapen.

Bron[bewerken]

Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam
Betreffende hoofdstuk geschreven door: Alain Collomp, medicus.

Noten[bewerken]

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.