Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Alfabetisering

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Leven in de absolute monarchie
  3. Rechtspraak
  4. (Contra)reformatie
  5. Alfabetisering
    1. Bijlagen bij Alfabetisering
  6. Wellevendheid
  7. Tafelmanieren, keuken en goede smaak
  8. Gezin
  9. Het kind
  10. Adolescentie
  11. Ontsnappen aan de familietucht
  12. Van geestelijke verwantschap naar gezelligheid
  13. Sociale controle
  14. Charivari's in de Nederlanden
  15. Jeugdbendes
  16. Boerderijen
  17. Familie en erfrecht op het platteland
  18. Parijs
  19. Goede naam en lettres de cachet
  20. Intimiteit: plaatsen en voorwerpen
  21. Liefde en vriendschap
  22. Decadentie
  23. Revolutie

5. Alfabetisering

Inleiding[bewerken]

In de vroege Middeleeuwen konden haast alleen de monniken lezen.[1] en schrijven[2] Aanvankelijk las men hardop maar in de Karolingische tijd (750-985) begon men geleidelijk aan in stilte te lezen.

Rond 1150 ontstond uit een combinatie van avonturen- en liefdesromans de hoofse roman.[3][4][5] De meeste edelen konden in de twaalfde eeuw nog niet lezen en schrijven, dat gebeurde pas in de dertiende eeuw. Tot die tijd lieten ze zich alles voorlezen, meestal door een geestelijke.

Al in de dertiende eeuw schreven Toscaanse kooplieden elkaar brieven.[6] Tussen 1300-1600 zou de groep schrijvende notabelen zich uitbreiden over alle steden van Europa. Men schreef commentaren, dagboeken en (familie)kronieken[7] en vanaf 1450-1500 ook autobiografieën.

Gedurende de zeventiende en achttiende eeuw gingen steeds meer mensen lezen en schrijven. Ook lazen ze steeds meer alleen en in stilte. Het individu kwam daardoor los van de traditionele levenswijze waarin hij afhankelijk was geweest van de mensen om hem heen die hem Gods woord en de wet van de vorst voorlazen en uitlegden.

Handtekeningen tellen[bewerken]

Jan Josef Horemans, Het huwelijkscontract, 1768

Historici hebben de handtekeningen geteld die mensen in het verleden gezet hebben onder parochiële, notariële, fiscale en gerechtelijke documenten. Per streek en per tijdvak keken ze hoeveel procent van de mensen zo'n akte kon ondertekenen. Nu mag je het percentage mensen die een handtekening kon zetten niet gelijkstellen aan het percentage alfabeten (geletterden). Want:

  • Kinderen die in die tijd onderwijs kregen, leerden eerst lezen, en daarna leerde een kleinere groep daarvan ook nog schrijven (en zijn handtekening zetten).
    • Dus waarschijnlijk konden veel meer mensen lezen dan er mensen hun handtekening konden zetten.
    • En wie kon schrijven en ondertekenen, die kon vrijwel zeker ook lezen.
  • Wie zijn handtekening kon zetten, kon misschien voor de rest niet schrijven. Of hij had eerst wel kunnen schrijven maar was alles verleerd, behalve zijn handtekening te zetten.
    • Dus misschien konden minder mensen schrijven dan er mensen hun handtekening konden zetten.

Toch geeft het percentage mensen dat handtekeningen onder documenten kon zetten wel een globale indicatie van de graad waarin mensen in een bepaalde tijd en streek gealfabetiseerd waren.

Late Middeleeuwen en Renaissance[bewerken]

Pas na ~1600 kwamen er de grote hoeveelheden documenten die bruikbaar zijn om het aantal handtekeningen te tellen. We weten dus niet hoe het met de alfabetisering stond in de late Middeleeuwen en de zestiende eeuw. Vaak wordt gedacht dat alleen de geestelijkheid toen lezen en schrijven kon. Toch was dat waarschijnlijk niet altijd en overal waar.

  • In het laatmiddeleeuwse Vlaanderen konden waarschijnlijk ook veel mensen uit het volk al lezen, schrijven en rekenen.
    • Er waren daar kleine stadsscholen sine latino (zonder Latijnse les). In Sint-Omaars waren er in 1468 minstens twintig en in Valenciennes (10.000 inwoners) waren er 24 in 1497.
    • Er zijn teksten gevonden in muurschilderingen en in schilderijen in kerken.
    • Het percentage handtekeningen onder bepaalde kwitanties was in de vijftiende eeuw in Sint-Omaars 70%. De meeste kooplieden en ambachtslieden waren hier blijkbaar gealfabetiseerd en alleen de meeste handwerkers en vervoerders niet.
    • Op het platteland lag de toestand ongetwijfeld anders hoewel er ook daar aanwijzingen gevonden zijn dat gewone mensen konden lezen en schrijven.
  • In de Italiaanse steden was men al sinds ~1350 met het schrift vertrouwd, ook het volk.
    • Rond 1340 ging in Florence tussen de 45-60% van de kinderen tussen hun zesde en dertiende naar school, hoewel veel meer jongens dan meisjes.[8]

Toename alfabetisering tussen 1630-1795[bewerken]

Uit onderzoekingen in heel Europa blijkt dat het aantal ondertekeningen tussen 1630 en 1795 flink is toegenomen.

Deze vooruitgang in alfabetisering vond zowel voor vrouwen als voor mannen plaats, zowel in protestantse als in katholieke landen, zowel in de steden als op het platteland en zowel in Europa als in Amerika.

Ook in die ontwikkeling waren echter terugslagen:

  • In tijden van burgeroorlog.
  • Doordat de schoolorganisatie in een gegeven streek tijdelijk verslechterde.
  • Door de instroom van veel analfabete immigranten.
  • Omdat de economie tijdelijk niet meer zo goed draaide. Er was nog geen algemene schoolplicht zodat ouders hun kinderen thuis hielden als ze arm waren.

Maatschappelijke verschillen in alfabetisering[bewerken]

  • Mannen konden door heel Europa tot zo'n 25-30% vaker hun handtekening zetten dan vrouwen, dus mannen konden vaker schrijven dan vrouwen. Maar over het lezen zegt dit weinig. Men leerde de vrouwen (of het nu notabele vrouwen of volksvrouwen waren) wel lezen, maar niet schrijven, dat vond men onnodig en zelfs gevaarlijk.[9]
  • De mate van alfabetisering hing ook af van de stand waartoe iemand behoorde en het beroep dat hij uitoefende. Bijvoorbeeld, op het platteland van Engeland[10]:
    • Geestelijken, edelen en grote kooplieden konden (vrijwel) allemaal hun handtekening zetten.
    • Opgeleide handwerkslieden zoals edelsmeden, zadelmakers, lakenkooplieden: circa 75%.
    • Overige ambachten zoals in de textiel en kleding: circa 50%.
    • Kleine handelaren en handwerkslieden zoals smeden, timmerlui, molenaars, slagers: circa 35%.
    • Bouwlieden, vissers, herders, kleine pachters en dagloners circa 25%.
En dat is waarschijnlijk goed vergelijkbaar met vrijwel alle plattelandsstreken in Europa.
  • Ook in de steden schreven mensen met een beroep of ambacht met een hoge status vaker dan mensen met een beroep met een lage status.
  • Handwerkslieden en kooplieden waren in de zeventiende eeuw in de stad ongeveer tweemaal zoveel gealfabetiseerd als hun beroepsgenoten op het platteland. Huispersoneel zelfs 2½ keer zoveel.

Geografische verschillen in alfabetisering[bewerken]

Streken met de hoogste alfabetisering[bewerken]

In Noord- en Noordwest-Europa was het percentage gealfabetiseerden het hoogst.

Streken met de laagste alfabetisering[bewerken]

Voor de gebieden met een lage alfabetisering als Hongarije, Zweden en sommige gebieden in Italië, zijn er nog maar weinig cijfers beschikbaar. Wel konden in Hongarije en Italië mogelijk bijna evenveel mensen schrijven als lezen.

Streken met een gemiddelde alfabetisering[bewerken]

Er waren ook overgangsgebieden met een "gemiddelde" alfabetisering.

  • In Zuid-Frankrijk kon tegen 1790: 44% van de mannen en 17% van de vrouwen een handtekening zetten.
  • In andere streken konden veel meer mensen lezen dan schrijven, zoals in Zweden, Finland en waarschijnlijk ook in Denemarken. Hier kon rond 1790 bijna niemand schrijven maar 80% van de mannen én de vrouwen kon lezen. Dit was vooral bevorderd door de Lutherse kerk die vond dat iedereen de bijbel zelf moest kunnen lezen om goed aan de religieuze bijeenkomsten te kunnen meedoen. Huwelijk en communie waren daar zelfs verboden voor mensen die niet konden lezen.
  • In Schotland hadden de Presbyterianen het lezen om dezelfde reden bevorderd. Rond 1742 konden daar vrijwel alle volwassenene lezen en kon 60% van de mannen en 10% van de vrouwen schrijven. Rond 1790 kon al 65% van de mannen zijn handtekening zetten.

Toch is het niet zo dat de protestanten overal het lezen hebben bevorderd.

  • In Duitsland liet Luther al rond 1525 de eis vallen dat iedereen de bijbel zelf moest kunnen lezen. De dominee moest de bijbel voorlezen en op de juiste manier interpreteren, dus in Duitsland werd het lezen niet door de protestanten bevorderd. Men leerde daar de bijbel uit het hoofd door hem zich steeds maar weer te laten voorlezen.
  • In het Duitse Rijnland onderzochten lutherse visitators tussen 1550-1600 de bijbelkennis en ontdekten tot hun schrik dat de meeste mensen alleen maar een van buiten geleerd lesje konden opdreunen, vol fouten en zonder enig begrip. Pas tijdens de "tweede hervorming" van het piëtisme tegen 1700 wilden ook de Duitse lutheranen dat de mensen de bijbel zelf konden lezen. De bijbel was daardoor rond 1710 niet langer een boek van dominees, bibliotheken en kerkelijke gemeenten, maar een boek voor iedereen geworden. En omdat dit boek toen een goedkoop massaproduct was geworden, kon ook iedereen er een kopen.
  • In Oost-Pruisen was het aantal boeren dat zijn handtekening kon zetten in 1750 nog maar 10%, in 1765 was dat 25% en rond 1790 was het al 40%.

Tegenstanders van alfabetisering en boekdrukkunst[bewerken]

Uit het volk[bewerken]

Geldwisselaar, Rembrandt

Sommigen mensen uit het volk waren al in de vijftiende eeuw tegen de schriftelijke cultuur. Dit was een gevolg van sociale haat:

  1. Wetten en rechterlijke beslissingen waren geschreven en die werden door het volk vaak ervaren als een vorm van onderdrukking.
  2. Notariële contracten zoals schuldbekentenissen waren geschreven en die werden door het volk vaak ervaren als een manier om hen in een afhankelijke positie te houden.
  3. Het volk geloofde dat er kwaadaardige toverboeken waren. Ook die waren geschreven en daarmee kon de tovenaar zijn wil aan de zwakkeren opleggen.
  4. De vermaledijde Joden schreven ook vaak.

De volksopstand van Jack Cade in 1449 zou mede door deze sociale haat tegen de schriftelijke cultuur zijn veroorzaakt.

Gewone mensen zetten in de Middeleeuwen niet hun handtekening maar drukten hun "teken" in. Schulden hielden zij bij door in een stok inkepingen te maken (kerfstok). Toen er na de uitvinding van de boekdrukkunst rond 1450 ook nog woordenboeken verschenen en men over grammatica ging schrijven en spreken, werd het velen uit het volk teveel.

Onder de intellectuelen[bewerken]

Toen de boekdrukkunst was uitgevonden door Johannes Gutenberg riep ook die tegenstand op, maar deze keer ook van de geletterden. Rond 1500 was dit een vaak voorkomend punt van discussie.

  1. Door boeken te drukken kon men geld verdienen. Daardoor zouden er haastig in elkaar geflanste boeken verschijnen met veel fouten erin.
  2. Er zouden immorele boeken en boeken met dwaalleren gaan verschijnen die de mensen zouden bederven. En dat in een toevloed waar de kerkelijke en wereldse autoriteiten geen greep meer op zouden hebben.
  3. Als iemand de reputatie van een serieuze schrijver wilde beschadigen, kon hij onder diens naam een boek vol met onzin uitbrengen.
  4. Er zouden zoveel verschillende ideeën in omloop komen, dat de mensen in de war zouden raken en daardoor zou de onwetendheid juist toenemen.
  5. De wetenschap werd omlaag gehaald alleen al door het feit dat zij onder onwetenden werd verspreid(!)

Een gevleugelde uitdrukking in die tijd was: "de pen is een maagd maar de boekdrukkunst een hoer". Er was een stroming die de democratisering van de kennis afwees. Vaak gebeurde dat door geestelijken en klerken die de resultaten van en de discussie over de wetenschap voor zichzelf wilden houden.

Aan het begin van de zeventiende eeuw vond echter een wetenschappelijke revolutie plaats waardoor de kennis (enigszins) gedemocratiseerd werd. Hoewel ook toen de kennis in de handen van een kleine minderheid kwam: de intellectuelen.

Alleen en in stilte lezen[bewerken]

Al in de vroege Middeleeuwen lazen de kopiërende monniken in stilte om de andere monniken niet te storen.[11] Rond 1150 werd dat ook op de universiteiten een gewoonte en rond 1350 bij de adel. Tussen 1500-1700 ging de elite steeds vaker alleen en in stilte lezen waardoor men, al lezende, op een snelle manier het gelezene rechtstreeks kon verinnerlijken.

Intellectuele arbeid werd een individuele zaak waarbij steeds meer teksten innerlijk aan elkaar gekoppeld werden.

  • Dat hielp bij de verinnerlijking van het geloof, er ontstond een persoonlijke vroomheid waarbij geen bemiddelaars meer nodig waren.[12]
  • Er kwamen nu echter ook ketterse boeken in omloop, kritische boeken en zelfs erotische boeken met afbeeldingen. Door alleen en in stilte te lezen kon men zich, ook als er andere mensen bij waren, onttrekken aan de controle van die gemeenschap.

Mensen uit volk bleven nog lang hardop lezen, vooral als ze pas konden lezen. Mensen die leren lezen, doen dat nog steeds hardop.

Door de boekdrukkunst werden boeken veel goedkoper en ook in veel grotere oplagen verspreid. Dat was weliswaar een soort "revolutie" maar de ware revolutie was toch de individualisering die in de zestiende eeuw ontstond door het in stilte en alleen te lezen, al ging het hier dan ook alleen maar om een kleine elite.

Boekenbezit[bewerken]

Hoeveel en welke mensen er hoeveel boeken bezaten, is min of meer af te leiden uit de inventarislijsten die notarissen na iemands overlijden maakten. Daar valt natuurlijk het een en ander aan af te dingen.

  1. Je weet niet of iemand een boek dat hij bezat ook had gelezen.
  2. Goedkope boekjes werden niet in die inventarisaties vermeld, hoewel ze misschien juist het meest gelezen waren.
  3. Kostbare boeken of boeken met een zeer afwijkende mening waren vaak al vóór de notaris kwam achterover gedrukt of voorzichtigheidshalve verwijderd.
  4. Van streek tot streek hadden notarissen andere opvattingen over hoe je zo'n inventarislijst moest opmaken.

Deze inventarisaties laten zien dat in de zestiende eeuw in verschillende Europese steden veel mensen boeken bezaten. En ook dat het bezitten van boeken gebonden was aan het sociale niveau en aan de status van de bezitter.

Boekenbezit protestanten versus katholieken[bewerken]

In Metz had tussen 1645-1672 volgens de inventarisaties gemiddeld 70% van de protestanten tegen 25% van de katholieken boeken. Een groot verschil dat in elk beroep en in elke stand van de boekbezitters tot uiting kwam.

Niet alleen was het aantal protestanten dat boeken bezat groter dan het aantal katholieken, ook bezaten de protestanten meer boeken dan de katholieken.

  • Bij de vrije beroepen, de kooplieden, de ambachtslieden en de onderofficieren hadden de protestanten drie keer zoveel boeken als de katholieken.
  • Bij de burgers hadden de calvinisten zelfs tien keer zoveel boeken als de katholieken.

In veel lutheraanse streken was het hele boekenbezit opgebouwd rond een "vaste" kern van religieuze boeken, ongeacht het sociale niveau of de status van de eigenaar. In de steden van de lutheraanse Duitse staten bestond deze kern uit de bijbel, boeken over devotie en spiritualiteit, handboeken ter voorbereiding op het avondmaal of de belijdenis en liedboeken voor samenzang.[13] Was de boekenbezitter rijker of had hij een hogere status, dan bezat hij daarnaast ook nog wereldse boeken van uiteenlopende aard. Tussen 1750-1800 besloegen wereldse boeken echter (globaal) nog maar een kwart van het boekenbezit.

De puriteinse calvinisten in het koloniale Noord-Amerika hadden in de zeventiende en achttiende eeuw ook een (kleine) vaste kern van religieuze boeken, vaak alleen maar de bijbel. In Noord-Amerika kon elke protestant (de bijbel) lezen. Voordat hij de bijbel leerde lezen, had hij hem al vaak gehoord: vaders lazen hem hardop voor in hun gezinnen en knechts lazen een, twee of drie hoofdstukken hardop voor aan hun meesters. Als men dus leerde lezen, herkende men de woorden die men al vaak gehoord had en soms al van buiten kende. Sommigen leerden op die manier in Noord-Amerika tegen 1800 al op hun vijfde lezen. Men las elke ochtend en avond een hoofdstuk uit de bijbel of een passage uit een vrome preek.

De protestanten vonden dat je een boek, en zeker de bijbel, niet zomaar vluchtig moest doorlezen, maar de teksten echt moest verinnerlijken. Daartoe las en herlas men vaak hetzelfde. De bijbel las men tientallen keren in zijn leven. Dit beïnvloedde deze mensen in hun spreken en denken, hun leven was doordrenkt van het woord Gods. Men declameerde wel eens hardop een stuk uit de bijbel tijdens het wandelen. In andere protestantse streken, zoals de Duitse steden rond 1750, kwam deze vorm van beïnvloeding van het leven door de bijbel ook voor, maar in een gematigdere vorm.

Bibliotheek[bewerken]

Johann Zoffany, 1782

De rijken en machtigen hadden in de zeventiende en achttiende eeuw vaak een huisbibliotheek met honderden en soms zelfs duizenden boeken. In die bibliotheek konden zij zich terugtrekken van het openbare leven en zelfs van hun familie en vrienden. Zij konden hier lezen, bladeren en mijmeren en al rondwandelend iets dicteren, want een schrijver was aanwezig. Veel mensen zagen in de kennis die in deze boeken stond een verborgen macht die misschien nog wel groter was dan die van de openbare macht. Zo was er het zestiende eeuwse Engelse magische handboek "Books of experiments" en "Het boek zonder naam" van het negentiende eeuwse platteland van Aragón en Languedoc.

De bibliotheek of werkkamer werd steeds minder een plaats om mee op te scheppen en steeds meer een plaats om te lezen. Ook moest de bezitter van al die boeken steeds kasten en planken aanbrengen en systemen bedenken om zijn boeken terug te kunnen vinden. Sommigen maakten zelfs een catalogus.

Gewoonten[bewerken]

Ook in de slaapkamer stonden vaak boeken. Het was al in de zeventiende eeuw gebruikelijk om voor het slapen gaan wat te lezen, vaak als men al in bed lag. De echtgenoten deden dat vaak samen. Ze lazen ieder hun eigen boek ofwel samen hetzelfde ofwel een van de twee las een boek hardop voor. Men liet zich ook vaak door een knecht voorlezen. De voorlezende knecht in de slaapkamer stoorde net zo min als de schrijver in de bibliotheek. In zijn privésfeer hoefde men niet persé alleen te zijn.

Men las ook wel tijdens het wandelen, of tijdens een bootreis. Je kon zelfs midden in de stad tussen de mensenmenigte alleen zijn met je boek.

Vrienden leenden vaak boeken aan elkaar uit.

Marivaux, Verrassende liefde, 1722

Pornografie[bewerken]

In de zeventiende eeuw verschenen er pornografische boeken en de hoge heren lazen deze schandelijke boeken natuurlijk alleen maar om de gemeenheid van het volk te begrijpen. Ze lazen ze in de grootste afzondering en na het lezen verbrandden zij die vunzigheid.

Pierre Antoine Baudouin, De lektuur, 1760

Lezende vrouwen[bewerken]

Mannen dachten in de achttiende eeuw dat vrouwen die romans lazen daar smachtende en sensuele gevoelens bij ervoeren.

Voorlezen[bewerken]

Een veelgehoorde mening is dat oorspronkelijk voornamelijk mannen boeken lazen en dat zij dat deden om de religie te verinnerlijken. Zij trokken zich uit de wereld terug om over een religieus boek te mediteren. In de achttiende eeuw zou het lezen van boeken vervolgens losgeraakt zijn van de religieuze bedoeling en toen pas gingen ook vrouwen lezen. Maar deze mening is waarschijnlijk niet helemaal correct want tussen 1500-1800 lazen mannen en vrouwen elkaar vaak boeken voor, ook bij de elite. In veel boeken werd zelfs in een voorwoord aangegeven hoe het boek voorgelezen moest worden: de toonvariaties, de diverse personages enzovoort. Er waren allerlei trucjes om het gehoor te blijven boeien.

Echtelieden lazen elkaar voor, voor het slapen gaan, aan het ziekbed. Ouders en kinderen lazen elkaar wederzijds voor (of ze speelden schaak met elkaar). Protestantse vaders lazen vaak de bijbel aan hun familie voor.

In de zeventiende en achttiende eeuw las men elkaar vaak voor in de vrije tijd: vrienden in het leger lazen elkaar voor, maar ook vrienden op het platteland. Na het voorlezen ging men vaak discussiëren over wat men gehoord had. Het voorlezen gebeurde in de zeventiende en achttiende eeuw op verschillende manieren:
1) Als er vrienden op bezoek kwamen, werden ze na het eten meegenomen naar de bibliotheek of werkkamer om zich daar bij een kop chocolade bijvoorbeeld het nieuwste boek van Voltaire te laten voorlezen. Daarna discussiëerde men over het gehoorde en klaagde over de jeugd die alleen maar oppervlakkige boeken zou lezen in plaats van bijvoorbeeld Cicero.[14]
2) Men las elkaar voor met een vaste regelmaat in een kring van steeds dezelfde vrienden, men sprak dan van "onze (kleine) academie".
3) Men las eenmalig een boek voor aan een toevallig gezelschap, bijvoorbeeld als men in de koets reisde. Dan kon men elkaar voorlezen of samen zingen en praten om de tijd te verkorten en met elkaar in contact te komen. Er waren behalve religieuze, filosofische, wetenschappelijke en moraliserende boeken ook: spookverhalen, herdersromans, ridderromans, schelmenromans, sensatieblaadjes, erotische boeken enzovoort om uit voor te lezen.

Het ging hier om lezers die eerst in hun eentje boeken gelezen hadden en daarbij hun eigen gedachtes en emoties hadden ervaren, maar die daarna die boeken in hun sociale en intellectuele contacten gingen gebruiken.

(Voor)lezen bij het volk[bewerken]

In het volk was het heel gewoon dat mensen die konden lezen, voorlazen aan mensen die dat niet (zo goed) konden.

  • De stadsomroeper las op de markt officiële berichten voor met een hoop geschreeuw en trompetgeschal of hij las in de herberg brieven voor aan mensen die niet konden lezen. Ook intieme brieven werden dan voorgelezen met een hoop publiek erbij.
  • Mensen lazen elkaar de aanplakbiljetten voor die op de stadsmuur waren geplakt.
  • Men las elkaar de bijbel of andere religieuze teksten voor.
  • De armen lazen elkaar de populaire en met gravures verluchtte boekjes van de "Bibliothèque bleue" voor die op straat verkocht werden. De teksten van die boekjes werden gedeclameerd of soms gezongen voor het publiek. Deze "livres bleus" (blauwe boekjes) waren soms sensatieblaadjes, en soms behandelden ze op een quasi-wetenschappelijke manier onderwerpen als geschiedenis, oorlogen, aardrijkskunde of heiligenlevens. Soms stonden er liedteksten in, soms liefdesverhalen die in versvorm waren geschreven.

Vaak waren het kleine boekjes van 2-16 bladzijden met een pakkende titel die de verkopers op straat uit konden galmen. In Spanje waren die verkopers blinden, verenigd in een broederschap.

Elkaar boeken voorlezen voor het plezier deed men niet tijdens de lange (winter)avonden, maar op feestdagen of tijdens gezellige bijeenkomsten van mensen die in dezelfde omstandigheden verkeerden, zoals bijvoorbeeld herders of gasten van een herberg.

In Spanje las men in de zestiende en zeventiende eeuw onder andere ridderromans voor aan het volk. Iemand nam zo'n boek mee en las het voor op het plein voor de kathedraal, aan bijvoorbeeld handwerkslieden of boeren. Herbergiers hadden soms een paar ridderromans. Tijdens de oogst aten en sliepen de maaiers in de herberg en onder hen was er altijd wel iemand die kon lezen en die las zo'n ridderroman dan aan tientallen gasten voor.

Tussen 1500-1800 leerden steeds meer mensen uit het volk lezen omdat ze met bepaalde vormen van drukwerk te maken kregen waar ze een gevoelsmatige band mee hadden.

  • De echtgenoot gaf na het trouwen de huwelijksacte aan zijn vrouw ter herinnering aan hun huwelijk. Deze acte werd dus van tijd tot tijd gelezen.
  • Bedevaartsprenten ter herinnering aan een gelopen bedevaart.
  • Broederschapsprenten die lieten zien dat de bezitter lid was van een broederschap die hem zou steunen.
  • Heiligenprenten die lieten zien welke heilige de bezitter vereerde.

Dit soort dingen hing men aan de muur of bewaarde het ergens op een veilige plaats. Meestal bestonden ze uit zowel tekst als een plaatje en het plaatje vergemakkelijkte het leren lezen. Volksmensen die al konden lezen, konden boeken lezen in de bibliotheek van de pastoor.

Schrijvers uit het volk[bewerken]

Een aantal mensen uit het volk ging rond 1800 ook boekjes schrijven, meestal hun levensgeschiedenis of heel bijzondere gebeurtenissen. Ze schreven raadgevingen op voor hun kinderen, maar ook brieven. Mensen die konden schrijven kregen vaak een baantje bij een gilde, parochie of gemeente als secretaris of boekhouder.

Bron[bewerken]

Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam
Betreffende hoofdstuk geschreven door: Roger Chartier

Noten[bewerken]

  1. Lezende monniken.
  2. Kopiërende monniken.
  3. Ontstaan hoofse roman.
  4. Punt 3, hoofse liefde.
  5. Hoofse roman.
  6. Kooplieden schreven elkaar brieven, Toscane, 1200-1500..
  7. Kooplieden schreven familiekronieken, Toscane, 1300-1500.
  8. Opvoeding kinderen in Toscane, 1300-1500
  9. De opvoeding van (notabele) meisjes in Toscane was minder hoog gegrepen dan die van jongens.
  10. Een jaartal wordt niet genoemd, waarschijnlijk is het tegen 1790.
  11. Kopiërende monniken in de kloosters, 500-1000.
  12. Verinnerlijking van het geloof sinds 1200-1300.
  13. Niet alle vormen van protestantisme hadden dezelfde vaste kern van boeken. In het Metz van de zeventiende eeuw had iedereen een bijbel en een psalmenboek maar voor de rest heel andere boeken.
  14. Deugdzame huisvaders lazen Cicero in de late Middeleeuwen.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.