Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Adolescentie

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Leven in de absolute monarchie
  3. Rechtspraak
  4. (Contra)reformatie
  5. Alfabetisering
    1. Bijlagen bij Alfabetisering
  6. Wellevendheid
  7. Tafelmanieren, keuken en goede smaak
  8. Gezin
  9. Het kind
  10. Adolescentie
  11. Ontsnappen aan de familietucht
  12. Van geestelijke verwantschap naar gezelligheid
  13. Sociale controle
  14. Charivari's in de Nederlanden
  15. Jeugdbendes
  16. Boerderijen
  17. Familie en erfrecht op het platteland
  18. Parijs
  19. Goede naam en lettres de cachet
  20. Intimiteit: plaatsen en voorwerpen
  21. Liefde en vriendschap
  22. Decadentie
  23. Revolutie

10. Adolescentie

Inleiding[bewerken]

Adolescentie wordt wel gedefinieerd als de periode dat een mens gevormd wordt. Deze periode werd in de achttiende eeuw langer.

Vanaf de Middeleeuwen kregen kinderen een leertijd, ze moesten tussen volwassenen leven die hen alles leerden wat ze in het leven nodig hadden.

  • Jongens gingen vanaf hun zevende, achtste jaar met hun vader mee naar het land en werden daarna bij een buurman of familielid geplaatst als knecht of bediende. Of ze gingen als leerjongen in de leer bij een meester-ambachtsman, een koopman of een winkelier. In de zeventiende en achttiende eeuw gingen zonen van welgesteldere families vaak naar een college-internaat.[1]
  • Meisjes bleven meestal bij hun moeder die hen hun rol als toekomstige huisvrouw bijbracht. Of ze moesten in een ander huis als dienster werken.[2].[3] In de zeventiende en achttiende eeuw gingen ze soms naar een kloosterpensionaat[4]

In Engeland werden in de zeventiende eeuw heel veel kinderen al vroeg uit huis geplaatst. En dit gebeurde in alle sociale milieus.

College-internaat en kloosterpensionaat[bewerken]

Zie ook: Het kind, van affectiviteit naar verstandelijkheid

Het college was een onderwijsinstelling, meestal verbonden aan een internaat. De eerste colleges ontstonden al rond 1500.

In de zestiende eeuw gingen de ouders hun kinderen met meer liefde opvoeden dan in de Middeleeuwen. Daardoor werden de kinderen levendiger en slimmer maar ook ondeugender. Misschien voelden ze zich op die manier thuis op hun gemak en misschien zouden ze later hun vrouw en kinderen wel met liefde behandelen, maar waarschijnlijk waren ze niet goed voorbereid op een maatschappij die steeds individualistischer en rationeler werd. Daarom wilden de kerk en de staat vanaf circa 1600 de jongens van de wat rijkere families opvoeden in hun college-internaten en de meisjes in de kloosterpensionaten. Zo kregen kerk en staat ook meer controle over de samenleving. En de ouders waren het ermee eens, want ook zij vonden vaak dat de kinderen lastig waren. En zij begrepen ook wel dat als zij hun kind thuis opvoedden, het nooit meer kon leren dan wat zij wisten. Dus zij stuurden hun kinderen graag naar de colleges.

Er heerste een felle competitie tussen steden, landen en religieuze ordes over wie de meeste en de beste colleges had. Op een college werden de adolescenten in een internaat afgesloten van de buitenwereld, onder het allesoverheersende gezag van volwassen specialisten. Ze kregen een lesprogramma dat overeen kwam met het middelbare onderwijs zoals dat in heel Europa nog tot rond 1970 werd gegeven. De totale schooltijd was verdeeld in zes klassen die elk een jaar duurden en je kon kiezen tussen de richtingen "logica" of "fysica". Maar alleen de allergrootste en beste colleges boden het totale studieprogramma en de beste kwaliteit. In 1789 waren er alleen al in Frankijk 48.000 leerlingen op de colleges. De jongens die van het college kwamen, waren in religieus, moreel en intellectueel opzicht klaar om in de wereld de carrière te maken die hun gezin voor hen in gedachten had.

  • Tot in de achttiende eeuw waren er behoorlijke leeftijdsverschillen binnen eenzelfde klas, hoewel de colleges probeerden zo veel mogelijk klassen te maken met jongens van dezelfde leeftijd. Binnen de klas groeide er een grote solidariteit doordat de jongens geen contact meer met hun familie mochten hebben en hun sociale afkomst niet meer belangrijk was.
  • De colleges probeerden deze solidariteit te doorbreken door de onderlinge competitie aan te wakkeren, door dag en nacht toezicht te houden, door onderling klikken aan te moedigen en door lichaamsstraffen te laten geven door andere leerlingen. De collegeleiding wilde dat er maar één band overbleef: die tussen leerling en meester.
  • Er waren dagelijks knokpartijen en de leiding slaagde er maar langzaam in om dit geweld de baas te worden. Vooral in Engeland leidden die knokpartijen wel eens tot opstandjes waar het leger aan te pas moest komen.

De gezinnen van de adolescenten keken toe en zwegen. Zij waren het eens met de strenge schooltucht want zij hoopten dat daardoor hun kinderen een goede plaats in de maatschappij zouden krijgen. Het college kostte hen heel veel geld. Ook zagen de ouders graag dat hun kinderen op de colleges vrienden maakten die later misschien wel kardinaal, ambassadeur of generaal zouden worden, dus die vrienschappen konden van pas komen. Jaargenoten konden vrienden voor het leven worden en elkaar blijven steunen.

Net als op de Engelse universiteiten uit het begin van de zeventiende eeuw waren er op de colleges twee soorten leerlingen: de oudste zoons en de jongere zoons. De oudste zoons, die klaar moesten staan om de leiding van hun familie over te nemen, konden maar een deel van de cursus volgen: een algemene, humanistische vorming. Daarna moesten ze een loopbaan kiezen in de kerk, in het leger of als ambtenaar. In Engeland mochten ze ook nog een loopbaan kiezen in een vrij beroep of in de handel. Oudste zonen bleven overigens ook vaak vrijgezel. Mede daardoor koesterden zij de op de colleges aangegane vriendschappen vaak hun leven lang.

Welgestelde families stuurden hun dochters wel eens naar kloosterpensionaten. Nonnenkloosters hadden daartoe onderwijscongregaties in het leven geroepen.

De college-internaten en kloosterpensionaten waren niet altijd van even goede kwaliteit en er heerste een ijzeren discipline. Vanaf circa 1700 wilden de ouders weer meer betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen en stuurden zij ze vaak als extern naar de colleges. De kinderen kregen dan thuis bijles van een privéleraar.

Voor jongeren die het college al hadden doorlopen, stichtten de kerk en de staat ook nog scholen met een beroepsopleiding:

Ze waren bestemd voor de elite en het waren de voorlopers van de instituten waar in de negentiende eeuw de hogere staatsfunctionarissen zouden worden gevormd.

Bronnen[bewerken]

Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam
Betreffende hoofdstuk geschreven door: Maurice Aymard, directeur van de école des hautes études en sciences sociales

Noten[bewerken]

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.