Nederlandse literatuurgeschiedenis/De jaren zestig
De jaren zestig
[bewerken]Als reactie op de vrije opvattingen van de vijftigers ontstaat een neorealistische stroming in de poëzie, met dichters als K. Schippers en J. Bernlef. Deze opvatting, wezenlijk een antidotum tegen Cobra, stelt dat ook de realiteit een vorm van kunst is. Het onderscheid tussen kunst en werkelijkheid valt bij hen weg. Zo vinden ze bijvoorbeeld in stukken reclametekst waardevolle poëzie. Typerend is ook het afwijzen van beeldspraak en de persoonlijke gevoelens van de kunstenaar. De indruk die zulke gedichten maken is vaak niet erg 'dichterlijk'. De verwantschap met het Amerikaanse pop-art is opvallend. Ook hier worden immers dagelijkse gebruiksvoorwerpen los van hun gewone context gepresenteerd. De belangrijkste auteurs (Schippers en Bernlef) publiceren in het Amsterdamse tijdschrift Barbarber. Wanneer in 1957 Paul Snoek de redactie van het avant-gardistische Vlaamse tijdschrift Gard Sivik verlaat (wat later gevolgd door Gust Gils en Hugues C. Pernath), nemen Rotterdamse dichters als Armando en Hans Sleutelaar de redactie over. In 1965 gaat Gard Sivik over in de De Nieuwe Stijl van Armando.
De vertegenwoordigers van dit nieuwe realisme worden ook wel aangeduid als de Zestigers (niet te verwarren met de gelijknamige aanduiding voor bepaalde schrijvers uit de Afrikaanse literatuur).
In deze periode worden nog steeds romans geschreven in de traditie van het naoorlogs realisme, bijvoorbeeld Jan Wolkers' debuutroman Kort Amerikaans uit 1962. Er ontstaat echter een stroming, 'Ander proza' [1] genoemd, die het einde van de roman aankondigt en geen vertrouwen meer heeft in de roman als spiegel van de werkelijkheid. Het is in deze periode dat Harry Mulisch geen fictie meer schrijft, maar zich concentreert op bespiegelende reportages. Een voorbeeld van zulk experimenteel proza is Breekwater (1961) van Sybren Polet. In zijn verhaal past hij een literaire kunstgreep toe om de werkelijkheidsillusie te doorbreken door de naam van de hoofdpersoon na twee bladzijden te veranderen. Identiteit wordt gezien als een fictieve constructie, en de chronologische opbouw van een verhaal is niet langer dwingend.
Vlaamse prozaschrijvers experimenteren in de jaren '60 ook met verschillende genres. Het stream-of-consciousnessproza vindt men terug in werken van Hugo Raes, Ivo Michiels en Paul de Wispelaere. Ward Ruyslinck schreef satirische en allegorische romans, Jef Geeraerts' romans dompelen de lezer onder in een gewelddadig koloniaal verleden en Walter van den Broeck maakt gebruik van een mengeling van autobiografie en sociale geschiedenis.
Daarnaast waren er in deze periode schrijvers en dichters die noch met de Vijftigers, noch met de Zestigers iets op hadden, zoals Fritzi Harmsen van Beek. Zij hechtten meer waarde aan het uitdrukken van hun persoonlijke ervaringen, emoties en gedachten. Ze publiceerden in tijdschriften als Tirade en het Hollands Maandblad.
- ↑ zie Sybren Polets bloemlezing Ander proza (1978)