Nederlands/Grammatica/Grammatica voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs

Uit Wikibooks

Ga terug naar Nederlands voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs

Zinsdelen (redekundig ontleden)[bewerken]

Persoonsvorm[bewerken]

In elke zin staat een persoonsvorm. Je kunt de persoonsvorm op verschillende manieren vinden.

De vraagproef
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
De tijdproef
Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Zinsdelen[bewerken]

Zinnen zijn "gemaakt" van zinsdelen. Een zinsdeel is een woord of een groepje woorden die bij elkaar horen.

De zinsdeelproef
Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin.
Probeer welke woordcombinaties je voor de persoonsvorm kunt zetten zonder dat de zin ongrammaticaal wordt.

Zinsdelen benoemen[bewerken]

Benoem de zinsdelen aan de hand van de volgende stappen:

1 & 2 zinsdeelproef Zet streepjes tussen de zinsdelen.
persoonsvorm (pv) Zet een streep onder de persoonsvorm. Maak van de zin een vraag of zet de zin in een andere tijd. (Bij een samengestelde zin staat er meerdere persoonsvormen in de zin.)
3 onderwerp (ow) Vraag: Wie (soms: Wat) + pv?
4 gezegde (gez) Zoek alle werkwoorden in de zin.
5 lijdend voorwerp (lv) Vraag: Wat (soms: Wie) + gez + ow?
6 meewerkend voorwerp (mv) Vraag: Aan wie + gez + ow + lv? Controleer of je aan ook weg kunt laten.
7 bijwoordelijke bepaling (bwb) Alles wat overblijft. De bwb geeft antwoord op vragen met: waar, waarom, wanneer, hoe.

Leerdoelen[bewerken]

Vaardigheden[bewerken]

Basisvaardigheden[bewerken]

Oriënteren[bewerken]

Voorbereiden[bewerken]

Uitvoeren[bewerken]

▢ Ik kan zinnen redekundig ontleden.
▢ Ik kan de persoonsvorm in een zin vinden.
▢ Ik kan de persoonsvormen in een samengestelde zin vinden.
▢ Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.
▢ Ik kan de zinsdeelproef gebruiken.
▢ Ik kan het onderwerp van een zin vinden.
▢ Ik kan de onderwerpen in een samengestelde zin vinden.
▢ Ik kan een lang onderwerp van een zin vinden.
▢ Ik kan het lijdend voorwerp in een zin vinden.
▢ Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
▢ Ik kan bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden.
▢ Ik kan het stappenplan voor het benoemen van zinsdelen gebruiken.
▢ Ik kan verbindingswoorden gebruiken.

Reflecteren[bewerken]

Links[bewerken]

Woordsoorten (taalkundig ontleden)[bewerken]

Bij taalkundig ontleden benoem je de zin woord voor woord. Je geeft hierbij aan onder welke lexicale categorie ofwel woordsoort het woord valt.

De woorden van een zin kun je indelen in woordsoorten.

Zelfstandig naamwoord[bewerken]

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Bijvoorbeeld:

  • mensen: dochter, bloemist, buurvrouw, Freek, Amerikaan
  • dieren: zeehond, schildpad, wesp, katjes, roofdier
  • planten: tulp, beukenboom, vlinderstruik, rozenbottels, brandnetelsoep
  • dingen: telefoon, dorp, computer, bloempot, boodschappen

Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Roos, Mulder, Maas, Fahrenheitstraat, Westduinpark.

Zo vind je een zelfstandig naamwoord:

  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (mens - mensen).
  • Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken (keuken - keukentje).
  • Je kunt er vaak een lidwoord (de, het of een) voor zetten (de broodrooster, een duinpan).

Woordsoorten benoemen[bewerken]

Zinsdelen benoemen[bewerken]

Benoem de zinsdelen aan de hand van de volgende stappen:

zelfstandig naamwoord (zn)
[substantief]
Een woord voor een mens, dier, plant of ding: baby, reiger, paardenbloem, koffiepot. Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Armina, Leeuwarden.
lidwoord (lw)
[artikel]
de, het, een
werkwoord (ww)
[verbum]
Een ww zegt wat iets of iemand doet of overkomt: tuinieren, vallen, eten. Splitsbare werkwoorden worden gesplitst als ze persoonsvorm zijn: opbellen, innemen, natekenen, omspoelen.
bijvoegelijk naamwoord (bn)
[adjectief]
Een bn vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord: mooie, drukke, kleine. Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zeggen van welk materiaal iets gemaakt is: ijzeren, glazen, katoenen.
vragend voornaamwoord (vr.vnw)
[pronomen interrogativum]
Een vr.vnw gebruik je als je een vraag stelt. Een vr.vnw staat meestal aan het begin van een vraag: wie, welke(e), wat voor (een).
aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw)
[pronomen demonstrativum]
Een aanw.vnw gebruik je als je iets aanwijst: deze, die, dat, zulke, zo'n, dergelijk(e).
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
[pronomen personalis]
Een pers.vnw vervangt een zelfstandig naamwoord.
bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
[pronomen possessivum]
Een bez.vnw zegt van wie een zelfstandig naamwoord is: mijn, jouw, uw, zijn, onze, haar.
voorzetsel (vz)
[prepositie]
Een vz kan voor een bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord staan: op, in, bij, na, voor.
telwoord (tw)
[numerale]
Een hoofdtelwoord is een aantal: acht, 241, miljoen. Een rangtelwoord geeft de plaats in een rij aan: eerste, derde, 100e. Telwoorden worden bepaald genoemd als men daaraan kan zien hoeveel het precieze aantal is: drieëntwintig, achtentachtigste, duizend, miljoenste. Telwoorden worden onbepaald genoemd als men daaraan niet kan zien wat het precieze aantal is: veel, weinig, zoveelste, enkele, laatste).

Leerdoelen[bewerken]

Vaardigheden[bewerken]

Basisvaardigheden[bewerken]

Oriënteren[bewerken]

Voorbereiden[bewerken]

Uitvoeren[bewerken]

▢ Ik kan woordsoorten herkennen.
▢ Ik kan zelfstandige naamwoorden (znw) herkennen.
▢ Ik kan de lidwoorden (lw) opnoemen.
▢ Ik kan werkwoorden (ww) herkennen.
▢ Ik kan splitsbare werkwoorden herkennen.
▢ Ik kan werkwoorden (ww) vervoegen.
▢ Ik kan splitsbare werkwoorden vervoegen.
▢ Ik kan bijvoeglijke naamwoorden (bn) herkennen.
▢ Ik kan stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
▢ Ik kan voornaamwoorden (vnw) herkennen.
▢ Ik kan aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) herkennen.
▢ Ik kan vragende voornaamwoorden (vr.vnw) herkennen.
▢ Ik kan persoonlijke voornaamwoorden (pers.vnw) herkennen.
▢ Ik kan bezittelijke voornaamwoorden (bez.vnw) herkennen.
▢ Ik kan betrekkelijke voornaamwoorden herkennen.
▢ Ik kan wederkerende voornaamwoorden herkennen.
▢ Ik kan wederkerige voornaamwoorden herkennen.
▢ Ik kan uitroepende voornaamwoorden herkennen.
▢ Ik kan onbepaalde voornaamwoorden herkennen.
▢ Ik kan voorzetsels (vz) herkennen.
▢ Ik kan het verschil herkennen tussen voorzetsels en delen van een splitsbaar werkwoord.
▢ Ik kan het verschil uitleggen tussen voorzetsels en delen van een splitsbaar werkwoord.
▢ Ik kan telwoorden (tw) herkennen.
▢ Ik kan hoofdtelwoorden herkennen.
▢ Ik kan rangtelwoorden herkennen.
▢ Ik kan bepaalde telwoorden herkennen.
▢ Ik kan onbepaalde telwoorden herkennen.
▢ Ik kan het stappenplan voor het benoemen van woordsoorten gebruiken.

Reflecteren[bewerken]

Meerkeuzevragen[bewerken]

Jij bent al de zoveelste die de weg komt vragen. 'Zoveelste' is een voorbeeld van een
a. bepaald hoofdtelwoord.
b. onbepaald hoofdtelwoord.
c. bepaald rangtelwoord.
d. onbepaald rangtelwoord.*
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.