Linux Systeembeheer/Opslagapparaten beheren

Uit Wikibooks

Leerdoelen[bewerken]

  • De begrippen SAN, NAS, CAS begrijpen en toepassingen ervan kennen
  • Harde schijven kunnen partitioneren
    • De belangrijkste partitietypes kennen en aan bijhorend OS kunnen koppelen: ext[234], FAT/FAT32, NTFS, HFS/HFS+, ZFS, swap
    • Een geschikt partitioneringsschema voor een Linux-systeem kunnen voorstellen, afhankelijk van de toepassing (bv. desktopsysteem, webserver, fileserver, ...)
    • Een geschikte swapgrootte kunnen voorstellen, afhankelijk van het beschikbare interne geheugen.
  • Het S.M.A.R.T. systeem kennen en kunnen gebruiken om falende harde schijven te detecteren
  • Logical Volume Management (LVM)
    • Het gebruik van LVM kunnen motiveren
    • LVM kunnen toepassen
  • RAID
    • De volgende RAID-niveaus en hun karakteristieken kennen: linear, 0, 1, 0+1, 4 en 5
    • Linux Software RAID kunnen toepassen

Opslagsystemen in bedrijfscontext[bewerken]

In dit onderdeel leggen we kort de betekenis uit van enkele types van opslagsystemen die in het bijzonder in bedrijven gebruikt worden.

Network Attached Storage (NAS)[bewerken]

Opslagmedium dat op het netwerk aangesloten is. Dit type apparaten vind je in de consumentenmarkt terug als een netwerk-harde schijf. De hardware omvat minstens een grote harde schijf en een netwerkaansluiting, typisch een processor met beperkt energieverbruik en meestal nog andere connectoren (USB, eSATA, FireWire, ...). Meestal draait hierop een vorm van embedded Linux met services voor de meest gangbare protocols voor bestandsdeling: Samba, FTP, eventueel NFS, enz. NAS kan gebruik maken van meerdere harde schijven die vaak in RAID gebruikt worden. Versies voor professioneel gebruik kunnen rack-mountable zijn, met snellere processoren of interfaces.

Storage Area Network (SAN)[bewerken]

Een SAN is specifiek voor grotere bedrijven nuttig. Opslagapparaten (harde schijven, tape, optische schijven, enz.) zijn fysiek losgekoppeld van de servers die er gebruik van maken, maar voor het besturingssysteem zijn ze niet te onderscheiden van lokale schijven. Performantie is in dit type opstellingen van groot belang, en daarom is de bekabeling typisch gebaseerd op glasvezel. Dat is een van de redenen dat een SAN erg duur is. De protocollen die op dit soort netwerken gebruikt worden zijn vaak afgeleid van deze voor het aanspreken van lokale, fysieke schijven, bijvoorbeeld iSCSI of ATA over Ethernet. Een SAN is een basisbestanddeel van grotere opstellingen van servervirtualisatie.

Content-Addressable Storage (CAS)[bewerken]

In een CAS krijgt elk opgeslagen document een adres op basis van de inhoud, bijvoorbeeld een MD-5 of SHA-1 keysum. Op deze manier wordt duplicatie vermeden. Een CAS wordt vooral gebruikt voor de langdurige archivering van documenten die niet of zelden veranderen. Dit helpt organisaties (i.h.b. beursgenoteerde bedrijven) om te voldoen aan door de overheid opgelegde vereisten wat betreft het bijhouden van bedrijfsgegevens, bijvoorbeeld Sarbanes-Oxley.

Partitioneren[bewerken]

Partitietypes[bewerken]

Windows

  • FAT

File Allocation Table is een tabel in het bestandssysteem dat ontwikkeld is voor MS-DOS en Windows. Het FAT-systeem wordt beschouwd als redelijk simpel en is daarom een populair formaat voor floppydisks. Omdat dit bestandssysteem door bijna elk besturingssysteem wordt ondersteund, wordt dit vaak gebruikt bij allerhande opslagmedia zoals geheugenkaarten. Ook kan dit geschikt zijn om in een multi-boot omgeving van het ene besturingssysteem naar het andere bestanden over te brengen.

Bij de varianten FAT12, FAT16 en FAT32 staat het getal in de naam steeds voor het aangeven van het max. aantal clusters. Door dit verschil worden ze dan ook voor verschillende media gebruikt. Onderstaande tabel geeft meer duidelijkheid.

Bestandssysteem Max. aantal clusters Wordt gebruikt bij
FAT12 212 = 4096 Diskettes, kleine harde schijven, geheugenkaartjes.
FAT16 216 = 65.536 Harde schijven in MS-DOS. MS-DOS t/m versie 7.00 ondersteunt geen FAT32.
FAT32 232 = 4.294.967.296 Harde schijven in Windows 95 OSR2 (MS-DOS 7.10) en hoger. Pas vanaf Windows 95 OSR2 wordt FAT32 ondersteund.

bron: wikipedia.org

  • NTFS

New Technology File System is het bestandssysteem dat gebruikt wordt door Microsoft Windows NT en zijn opvolgers (Windows 2000, Windows XP, Windows Server 2003, Windows Vista, Windows Server 2008 en Windows 7). Het is gebaseerd van HPFS, voluit High Performance File System, die eerder speciaal ontwikkeld was door IBM en Microsoft voor OS/2 om de tekortkomingen van FAT weg te werken. Op vlak van ondersteuning van metagegevens en bestandsbeveiliging was HPFS een betere structuur als FAT en daarbij ook nog beter de schijfruimte gebruikte, sneller en meer betrouwbaar was. NTFS voegde nadien vooral nog beveiliging aan het bestandssyteem toe.


Mac

  • HFS

Hierarchical File System is een bestandssysteem ontworpen door Apple voor gebruik voor computers die het besturingssysteem Mac OS draaien. Het was oorspronkelijk ontworpen voor floppy's en harde schijven maar het kan ook gebruikt worden voor read-only media zoals cd-rom's. HFS Plus of HFS+ is dan een verbeterde versie van HFS en wordt ook gerefereerd als Mac OS Extended. HFS+ ondersteunt veel grotere bestanden en gebruikt Unicode ipv Mac OS Roman voor de naamgevingen van de bestanden en folders.


Linux

  • Ext

Het extended file system is het eerste bestandssysteem dat specifiek voor linux-besturingssystemen werd geschreven en diende als vervanging voor het Minixsysteem. Doordat linux open-source is en toegang verschaft tot het bestandssyteem was het Minixsysteem niet echt geliefd door de beperkingen bij de 16-bitsadressering van datablokken, max. 64 MB groot bestandssyteem en max. 14 tekens voor de bestandsnamen. Zo werd ext geïntroduceerd die de maximale grootte van het bestandssysteem verhoogde naar 2 GB en bestandsnamen van max. 255 tekens toeliet.

Nadien waren er opvolgers die steeds voor een verbetering zorgden:

  • ext2: maximum datagrootte 4 TB en een maximum lengte voor de bestandsnaam van 255 tekens. Onder Linux ext2-bestandssysteem slechts 2047 GB data.
  • ext3: kent vrijwel geen fragmentatie door de toevoeging van een journaal. Telkens als er veranderingen moeten gebeuren in het bestandssysteem wordt dit eerst opgenomen in het journaal vooralleer de operaties effectief op het bestandssysteem worden uitgevoerd. Dit zorgt ervoor dat de consistentie van het bestandsysteem vlugger gecontroleerd kan worden. Het hele bestandssysteem moet immers niet meer volledig doorlopen worden om inconsistenties als gevolg van een systeemcrash of stroomonderbreking te detecteren, zoals dat het geval was bij ext2 door fsck. Ext3 is tegenwoordig de standaard voor de meeste Linux-distributies.
  • ext4: grotere schijven kunnen gebruikt worden, grotere bestanden en meer submappen, extra zekerheden, schijfindeling geoptimaliseerd voor snelheid (opstarten duurt minder lang), van tevoren een bepaald stuk op de schijf aanvragen zodat een groot bestand niet in vele kleine stukjes opgeslagen wordt, maar achter elkaar als een aaneengesloten groot stuk. Ext4 was oorspronkelijk een uitbreiding op ext3 maar kreeg zijn eigen naam door al zijn verbeteringen. Nog niet alle verbeteringen worden benut maar daar is men mee bezig. Ubuntu koos ext4 als standaard.


Solaris

  • ZFS: Zettabyte File System is een bestandssysteem ontworpen en geïmplementeerd door Sun en wordt gebruikt op Solaris systemen. Dit bestandssysteem is genoemd naar zijn datalimiet, namelijk een zettabyte. ZFS is een 128-bit bestandssysteem, wat betekent dat het 18 miljard miljard (18 triljoen) keer meer data kan opslaan dan de huidige 64-bit bestandssystemen.

Partitieschema[bewerken]

Een van de voordelen van Linux (en UNIX-sytemen in het algemeen) is dat je directories aan aparte partities kan toekennen. Je hebt op zijn minst een 'root-partitie' (voor de root-directory /) en de swap-partitie nodig. Hieronder volgen enkele directories die vaak een eigen partitie hebben, met redenen om dat te doen.

/boot: deze directory bevat de Linux-kernel. Na opstarten van het systeem heb je die in principe niet meer nodig, en je kan er voor kiezen die niet te mounten. Zo vermijd je dat de kernel (per ongeluk of moedwillig) overschreven of gewijzigd wordt.
/home: Je /home map kan eventueel op een ander schijf staan of op een network share.
Als een gebruiker per ongeluk de /home map volledig opvult, loopt je systeem niet vast.
Je raakt persoonlijke bestanden niet kwijt bij een herinstallatie waarbij de andere partities geformatteerd worden.
/opt: Is bedoeld voor programma’s die niet tot de distributie behoren. Deze zullen niet moeten geherinstalleerd worden wanneer je de distributie herinstalleert.
/usr: Je kan je /usr partitie aparte permissies geven voor de veiligheid, bijvoorbeeld read-only mounten.

De /home-map op een aparte partitie zetten heeft vooral zin op desktop- of laptopsystemen, minder op servers. /home zal in alle waarschijnlijkheid veel meer plaats innemen (muziekcollectie, filmbestanden, documenten) dan het besturingssysteem en de programma’s zelf. Op een typisch systeem voor persoonlijk gebruik heb je daar met 20GB meer dan genoeg. De andere directories (/opt, /usr, /tmp, /var, enz.) zullen eerder op serversystemen op een aparte partitie gezet worden.

In UNIX-systemen wordt alles weergegeven als een bestand, en dat geldt ook voor partities. Die vind je terug in de /dev directory. Harde schijven krijgen een aanduiding zoals /dev/hda1 of /dev/sdb5. Schijven aangeduid met ‘hd’ zijn IDE-schijven en schijven aangeduid met ‘sd’ zijn SATA- of SCSI-schijven. De letter volgend op 'hd' of 'sd' slaat op de hoeveelste schijf dit is op de controller. Voor IDE zijn er dat maximaal vier: de Primary Master (hda) en Slave (hdb) en de Secondary Master (hdc) en Slave (hdd). Op SCSI en SATA-controllers kunnen meer schijven aangesloten worden, dus daar loopt de lettering verder op.

Tenslotte krijgt elke partitie binnen een schijf een nummer. De nummers 1 t/m 4 slaan op primaire partities. Op een schijf kunnen er maximaal vier zulke primaire partities bestaan. De opstartschijf van Windows moet zich op een primaire partitie bevinden. Typisch wordt één van de vier een zgn. Extended partitie, die je kan opdelen in logische partities. Op deze manier kan je meer dan 4 partities aanmaken. Deze logische partities krijgen dan een nummer vanaf 5. Een harde schijf die 2 primaire partities heeft, waarvan één extended, zal dus partities 3 en 4 missen, maar wellicht wel partities met nummer 5, 6, enz. hebben.

Data lezen of schrijven naar deze bestanden is geen goed idee: de partitiebestanden geven rechtstreekse toegang, byte per byte, naar de inhoud van de partitie of schijf. Op deze manier kan je directorygegevens overschrijven en bestanden beschadigen. Door partities te mounten kan je wel op een veilige manier aan de opgeslagen gegevens geraken. De partitiebestanden kunnen wel gebruikt worden bij het maken van een exacte back-up van de partitie (bv. dd if=/dev/sda5 of=/media/usbdisk/home-partition.img).

Self-Monitoring Analysis and Reporting Technology (S.M.A.R.T)[bewerken]

SMART is ontwikkeld door een aantal grote producenten van harde schijven om de betrouwbaarheid van harde schijven te verhogen. SMART is een technologie die toelaat om fouten in harde schijven te detecteren en zelfs te voorspellen. In de laatste jaren is het een standaard geworden in de industrie voor harde schijven.

Een SMART systeem gaat alles op de harde schijf monitoren wat kan duiden op eventuele fouten. SMART gaat dit alles dan documenteren en analyseren. Als het iets vind wat op de fout wijst, is het mogelijk om de gebruiker of systeem administrator hiervan op de hoogte te brengen. Dit gaat over: snelheid van de schijf, fout sectoren, recalibratie, CRC fouten, drive spin-up time, drive heads, afstand tussen de heads en de schijf platen, schijf temperatuur, enz. Wanneer bepaalde meetpunten een zekere drempel overschrijden (bv. sectorfouten), kan dit duiden op een komende schijfcrash. Tegenwoordig zou SMART 70% van alle fouten kunnen voorspellen. De systeembeheerder kan dan tijdig backups nemen en de schijf vervangen.

Onder Linux kan je toegang krijgen tot de functionaliteit van SMART kan via het smartmontools package, hierin heb je 2 utilities:

  • smartd:

Is de service zelf, aanpassingen kan je dan doorvoeren door de smartd.conf file aan te passsen.

  • smartctl:

hiermee kan je informatie opvragen, of een schijf testen.

Enkele voorbeelden van gebruik

$ smartctl -a /dev/hda       # informatie opvragen
$ smartctl -s off /dev/hda   # SMART monitoring uitschakelen
$ smartctl -t long /dev/hda  # Een uitgebreide schijftest opstarten

Logical Volume Manager (LVM)[bewerken]

LVM wordt gebruikt voor het flexibel beheren van partities over verschillende fysieke schijven. LVM kan bekeken worden als een kleine software laag bovenop de harde schijven, die voor het besturingssysteem de illusie creëert dat er maar één grote harde schijf is. Schijven kunnen toegevoegd of vervangen worden, partities kunnen verdeeld worden over fysieke schijven, enz. Fedora zal standaard LVM installeren.

RAID[bewerken]

De afkorting RAID staat voor 'Redundant Array of Independent Disks'. Dit is de benaming van een set methodieken voor de fysieke opslag van data op een harde schijf. RAID kan er voor zorgen dat gegevens redundant op meerdere harde schijven worden opgeslaan, wat dus zorgt voor betere betrouwbaarheid en minder dataverlies. Of het kan er anderzijds voor zorgen dat meerdere harde schijven worden beschouwd als één geheel en verdeelt de data dan over dit geheel. Ook is RAID gekend als 'Redundant Array of Inexpensive Disks (of Drives)', dit is omdat voorheen goedkope harde schijven vaak ook onbetrouwbaar waren. Betere harde schijven waren vaak te duur. Om de betrouwbaarheid te verhogen was bij deze goedkope schijven maakte men gebruik van RAID, dat er voor zorgde dat kapotte schijven konden vervangen worden zonder gegevensverlies. Tegenwoordig zijn de harde schijven op de consumentenmarkt aanzienlijk verbeterd en is er slechts een beperkte vraag naar meer betrouwbaarheid en/of meer snelheid.

RAID wordt typisch aangeboden als een hardware-systeem dat de behuizing, de controller en eventueel de schijven zelf omvat. In Linux kan je sommige types van RAID in software emuleren, wat men Software RAID noemt. Dit is uiteraard een heel stuk trager dan hardware RAID, maar wel een heel stuk goedkoper.

RAID niveaus

Er bestaan verschillende niveaus met elk hun eigen kenmerken en doeleinden. Sommige zijn min of meer standaard, andere zijn typisch voor bepaalde producenten van hardware RAID-systemen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de meest gangbare niveaus:

RAID-niveau Minimum aantal schijven Pluspunten Minpunten
JBOD 2 Eenvoudige opzet, eenvoudig in te voeren Geen foutcorrectie: bij een defect gaan de data op de defecte schijf verloren
0 2 Snelste doorvoer van data voor alle data, eenvoudige opzet, eenvoudig in te voeren Geen foutcorrectie: bij een defect gaan alle data op de schijven verloren
1 2 Volledige foutcorrectie, eenvoudige opzet, goede leesprestaties Relatief duur
2 3 Foutcorrectie, ook voor schijven zonder ingebouwd correctiesysteem Geen praktische toepassing
3 3 Snelle doorvoer voor aaneengesloten data, efficiënte foutcorrectie Kan niet gelijktijdig schrijven en lezen
4 3 Goede leesprestaties, efficiënte foutcorrectie Langzaam schrijven
5 3 Goede leesprestaties, efficiënte foutcorrectie, beste voor netwerktoepassingen Schrijfsnelheid vanwege pariteitsberekeningen afhankelijk van de gebruikte processor of controller
6 4 Robuuste foutcorrectie, tolereert twee falende schijven Nog rekenintensiever dan RAID-5: controller mogelijk duurder

Sommige RAID-configuraties kunnen gecombineerd worden zodat de minpunten van de ene door de andere weggewerkt worden en resulteren tot een beter geheel. Zo kan je bijvoorbeeld RAID-0 met RAID-1 combineren tot RAID 0+1. Hier heb je wel 4 harde schijven nodig, wat duur kan uitvallen om dit te configureren, maar je zal uiteindelijk wel de snelheid van RAID-0 en de betrouwbaarheid van RAID-1 behouden. zie onderstaande afbeelding als verduidelijking:

bron:wikipedia.org

JBOD

JBOD ('Just a Bunch Of Disks') is het simpelweg achter elkaar plakken van een aantal schijven waarbij de totale grootte de som is van de ruimte op alle schijven. Dit is op zich geen RAID maar wordt wel ondersteund door veel RAID-controllers.

JBOD is ten opzichte van RAID-0 'veiliger'. Als een schijf stukgaat in een JBOD-set blijft de data op de andere schijven onaangetast. Bij RAID-0 is de hele set verbroken en is alle data verloren.

RAID-0

RAID-0 (ook bekend als striping); een aantal schijven wordt in een array geplaatst en benaderd als één grote schijf. De gegevens worden in kleine (enige tientallen kilobyte) blokken (ook wel 'stripes' genoemd) verdeeld en op de verschillende schijven weggeschreven. Hiermee wordt een snelheidsverhoging bereikt omdat meerdere schijven tegelijkertijd gegevens kunnen ophalen of wegschrijven. Theoretisch zou de snelheidsverhoging recht evenredig kunnen zijn met het aantal schijven, in de praktijk wordt dit echter meestal niet bereikt.

RAID-0 biedt geen foutcorrectie. De term 'redundant' is hier dan eigenlijk ook niet van toepassing. Als één schijf uitvalt dan zijn alle gegevens van de hele array verloren.

De (qua capaciteit) kleinste schijf in de array bepaalt de omvang van alle RAID-systemen. Als bijvoorbeeld een 50 GB-, 100 GB- en een 250 GB-schijf in een RAID-0 array worden gezet, dan zal de controller aan de pc een schijf aanbieden van 150 GB (50 GB × 3). Hierbij gaat bij veel controllers dus effectief 250 GB verloren. Sommige controllers kunnen echter de overblijvende ruimte nog gebruiken voor een andere RAID-set.

Software RAID-0 wordt ook wel aangeduid als Volume Sets. Hierbij is echter niet altijd sprake van striping op blokniveau, maar worden directory's en de daarin aanwezige bestanden door het filesysteem op die schijf binnen de Volume Set geplaatst die op dat moment de meeste vrije ruimte heeft.

RAID-1

RAID-1 (ook bekend als mirroring) slaat de data twee (of meer) keren op op verschillende schijven.

Als een schijf uitvalt zal het computersysteem hier geen hinder van hebben en gewoon blijven werken. De controller zal dan alle I/O laten lopen over de andere schijf (of schijven). De controller zal de gebruiker natuurlijk wel een hint geven dat er iets fout is - maar het systeem werkt gewoon door. Als de defecte schijf wordt vervangen zal de inhoud van de goede schijf teruggeschreven worden op de nieuwe.

Lezen gebeurt hier theoretisch op dubbele snelheid, maar schrijven gaat even snel als op 1 enkele schijf.

Hoewel RAID-1 de meest efficiënte manier van databeveiliging is en voor conventionele SCSI RAID-systemen een tamelijk dure oplossing is, biedt dit voor IDE-oplossingen een simpele maar erg betrouwbare oplossing als het om veiligheid van de data gaat. Als er 1-op-1 mirroring toegepast wordt met twee 160 GB-schijven, dan zal het systeem maar 1 schijf ter grootte van 160 GB zien.

Ook hier is de kleinste schijf bepalend voor de uiteindelijke opslagcapaciteit van het gehele RAID-systeem. Voor de pc is de logische schijf zo groot als de kleinste schijf uit de set.

NB: Bij gebruik van RAID-1 met twee schijven als Master en Slave op één enkele IDE poort kan het gebeuren dat de defecte schijf de hele IDE bus ophangt, en dat de andere schijf daardoor ook niet meer bruikbaar is. Hoewel het systeem wel weer zal werken zodra de defecte schijf verwijderd is biedt dit niet de betrouwbaarheid die van RAID-1 verwacht mag worden.

Naast de mirroring versie van RAID-1 is er ook een duplexing versie. Waar bij mirroring de schijven alle aangesloten zijn op een enkele controller, worden de schijven bij duplexing aangesloten op verschillende controllers.

RAID-2

RAID-2 gebruikt parallel datatransport (zie ook striping bij RAID-0) aangevuld met een zogenaamde Hamming Error Correction Code (ECC), bedoeld voor schijven die geen eigen foutcorrectie hebben.

Alle moderne harde schijven hebben tegenwoordig wel een ingebouwde foutcorrectie. Omdat bij gebruik van een Hammingcode extra bits worden toegevoegd, heeft men meer dan 1 schijf nodig voor de opslag van deze code. Deze RAID-variant heeft geen voordelen ten opzichte van RAID-3.

RAID-3

RAID-3 werkt bijna hetzelfde als RAID-2 met het verschil dat men een aparte schijf gebruikt voor het opslaan van een berekende pariteit voor de Hamming Error Correct Code. Ook hier wordt parallel gewerkt zoals we dat bij striping in RAID-0 zagen. De pariteit wordt per setje bytes (A0, A1 en A2) berekend en opgeslagen.

Als een disk uitvalt, kan men terug berekenen wat de verloren byte had moeten zijn. Door deze pariteitsdata kan een RAID-3-systeem echter vaak niet gelijktijdig schrijven en lezen.

RAID-4

RAID-4 is identiek aan RAID-3 maar nu wordt de pariteit niet per byte maar per datablok (stripe) berekend. Een dergelijk datablok is bijvoorbeeld 32 of 64 kilobyte groot. Hierdoor kan gelijktijdig geschreven en gelezen worden mits er geen overlapping plaats vindt. Wel is het zo dat de schijf die voor de pariteit gebruikt wordt, voor iedere schrijfactie aangesproken moet worden en dus een snelheidsbeperkende factor is.

RAID-5

RAID 5 werkt identiek aan RAID-4, met het verschil dat de pariteitblokken niet op een enkele schijf opgeslagen worden maar verdeeld over de schijven in de array. Hierdoor geldt het nadeel van de pariteitsschijf die de snelheid beperkt dus niet meer. In de praktijk wordt RAID-5 dan ook vaak toegepast in tegenstelling tot de andere RAID-varianten met pariteit.

RAID-6

RAID 6 kan je omschrijven als "RAID-5, maar meer". Net zoals bij RAID-5 wordt de pariteit per datablok berekend, met het verschil dat er niet 1 maar 2 sets zijn. Dit wordt gedaan met het oog op fouttolerantie. De schrijfperformantie zal over het algemeen iets lager liggen dan bij RAID-5.

Toepassing

Raid kan je gebruiken door het mdadm package te installeren. Hiervoor kijk je best eerst of je systeem RAID ondersteunt met:

$ cat /proc/mdstat

Creëer /etc/raidtab file:

$ mkraid /dev/md0

en starten:

$ mdadm -S /dev/md0

Toetsvragen[bewerken]

  1. Het Linux installatieprogramma stelt meestal zelf een geschikte partitionering voor. Dikwijls is het echter zo dat je best zelf manueel de partities instelt. Hieronder volgen enkele directories die vaak een eigen partitie hebben. Geef voor elk enkele redenen waarom je dat zou doen:
    1. /boot
    2. /home
    3. /opt
    4. /usr
    5. /var
  2. Hoe bepaal je een geschikte grootte voor je swap-partitie?
  3. Stel dat je een desktopsysteem hebt met een harde schijf van ca. 160 GB. Je wil de /home in een aparte partitie onderbrengen. Hoeveel plaats reserveer je (bij benadering) voor de root-partitie en hoeveel voor de /home? Motiveer.
  4. Wat is het verschil tussen partities die aangeduid zijn met /dev/hdx en die met /dev/sdx?
  5. Bij het partitioneren van een harde schijf krijgt elke partitie een nummer, bijvoorbeeld /dev/hda1, /dev/hda2, enz. De toewijzing van de nummers is niet willekeurig, maar ook niet incrementeel. Soms krijg je bijvoorbeeld een systeem met drie partities: /dev/hda1, /dev/hda2 en dan ineens /dev/hda5. Verklaar waarom dit zo is. Meer bepaald, zoek uit wat de betekenis is van de nummers van de partities.

Bronnen

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.