Gedichten uit de wereldliteratuur/All the world's a stage, and all the men and women merely players
Uiterlijk
"All the world's a stage" is een van de vaakst aangehaalde zinnen uit Shakespeares werk. De melancholische Jaques begint in As You Like It zijn monoloog met deze gevleugelde woorden. Zijn toespraak vergelijkt de wereld met een podium en het leven met een toneelstuk, waarin een mens achtereenvolgens de zeven stadia van het leven ("de zeven leeftijden van de mens") speelt: het kind, de schooljongen, de minnaar, de militair, 'rechtvaardigheid', 'Pantalone' en ouderdom.
- Monoloog van Jaques in As you like it, Act II, scene 7
- De hele wereld is een schouwtoneel,
- en alle mannen en vrouwen slechts spelers.
- Ze komen op, en ze gaan weer weg,
- en eenzelfde mens speelt vele rollen
- doorheen de zeven fasen van zijn leven.
- De bedrijven zijn zeven leeftijden. In het eerste is hij een kind,
- grienend en kotsend in de armen van de verpleegster.
- Dan de zeurende schooljongen met zijn schooltas
- en glimmend ochtendgezicht die zich
- met tegenzin naar school sleept.
- En dan de minnaar,
- zuchtend als een oven, die een treurig lied schrijft
- over de wenkbrauwen van zijn beminde.
- Dan de vloekende soldaat,
- met een baard als een panter,
- Altijd kwiek zijn eer verdedigend, ruziemakend
- en op zoek naar de zeepbel reputatie,
- tot zelfs in de mond van het kanon. En dan is er de rechter,
- zijn ronde buik met malse kip gevoerd,
- Met ernstige blik en baard van respectabele snit,
- Vol wijze gezegden en laatste nieuwtjes.
- En zo speelt hij zijn rol. De zesde leeftijd verandert hem
- in een magere oude sufferd met bril en slippers,
- en een slobberbroek die in zijn jeugd nog paste.
- Zijn eertijds mannelijke stem klinkt hoog en kinderlijk,
- met piepjes en gesis. De laatste scène van alles
- die deze vreemde, bewogen geschiedenis beëindigt,
- Is de tweede kindertijd en loutere vergetelheid,
- zonder tanden, zonder ogen, zonder smaak, zonder alles.
- - (vertaling: J. Grandgagnage) [1]
- Originele tekst van Shakespeare
- All the world’s a stage,
- And all the men and women merely players;
- They have their exits and their entrances,
- And one man in his time plays many parts,
- His acts being seven ages. At first, the infant,
- Mewling and puking in the nurse’s arms.
- Then the whining schoolboy, with his satchel
- And shining morning face, creeping like snail
- Unwillingly to school. And then the lover,
- Sighing like furnace, with a woeful ballad
- Made to his mistress’ eyebrow. Then a soldier,
- Full of strange oaths and bearded like the pard,
- Jealous in honor, sudden and quick in quarrel,
- Seeking the bubble reputation
- Even in the cannon’s mouth. And then the justice,
- In fair round belly with good capon lined,
- With eyes severe and beard of formal cut,
- Full of wise saws and modern instances;
- And so he plays his part. The sixth age shifts
- Into the lean and slippered pantaloon,
- With spectacles on nose and pouch on side;
- His youthful hose, well saved, a world too wide
- For his shrunk shank, and his big manly voice,
- Turning again toward childish treble, pipes
- And whistles in his sound. Last scene of all,
- That ends this strange eventful history,
- Is second childishness and mere oblivion,
- Sans teeth, sans eyes, sans taste, sans everything.