verbieden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
verbieden verbiedend
verbod verboden
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·bie·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘door een gebod ontzeggen’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Afgeleid van bieden met het voorvoegsel ver-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verbieden
verbood
verboden
klasse 2 volledig

Werkwoord

verbieden

  1. een bepaalde handeling strafbaar stellen.
    • De toegang is voor onbevoegden streng verboden. 
     Er is wel een oplossing volgens professor Bongers. Mensen moeten het regenwoud met rust laten. Het aansteken van branden moet dus verboden worden. Nu wordt er bijna niet gecontroleerd. Er moet dus ook beter gecontroleerd worden. Maar Bongers denkt dat de president van Brazilië dat niet gaat doen.[2]
     Van lieverlede werd hij echter beschouwd als de 'vriend der kinderen'. In Nederland leest men over het St. Nicolaasfeest voor het eerst in het jaar 1360. De koorknaapjes in Dordrecht kregen er vrij voor. In optocht trokken zij door de stad en bedelden, met een smekend gebaar, hun bisschopsgeld bij elkaar. Maar in de zeventiende eeuw werd dit verboden![3]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen