nu

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: op het ogenblik’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: nu
Oudnederlands: nū
Germaans: *nu
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: now (Angelsaksisch: nū), Duits: nun (Oudhoogduits: nū), Fries: no (Oudfries: nū)
Noord: Zweeds/Deens: nu, Noors: nå (Nynorsk: no, Oudnoords: nú), IJslands/Faeröers: nú
Oost: Gotisch: nu

Bijwoord

nu

  1. op het huidige tijdstip
    • Zo te zien komt er nu iemand binnen. 
  2. om een uitspraak kracht bij te zetten
    • Kan je nu niet even stil zijn? 
  3. om een overgang in een verhaal of redenering aan te geven
    • Nu zijn er mensen die nooit stil kunnen zijn. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Voegwoord

nu

  1. drukt uit dat een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
    • Hij is een beroemd man, nu duidelijk geworden is hoe belangrijk zijn ontdekking is. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Bambara

Zelfstandig naamwoord

nu

  1. (anatomie) neus.


Catalaans

Bijvoeglijk naamwoord

nu

  1. naakt


Frans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   nu nus
  vrouwelijk   nue nues

Bijvoeglijk naamwoord

nu

  1. naakt


Galicisch

Bijvoeglijk naamwoord

nu

  1. naakt


Lets

Tussenwerpsel

nu

  1. wel, nu (om een uitspraak kracht bij te zetten)

Partikel

nu

  1. nu


Portugees

Bijvoeglijk naamwoord

nu

  1. naakt


Roemeens

Bijwoord

nu

  1. nee


Transalpijns-Gallisch

Bijwoord

nu

  1. nu


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu

Bijwoord

nu

  1. nu

Zelfstandig naamwoord

nu o

  1. heden
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   nu     nuet     -     -  
genitief   nus     nuets     -     -