medewerker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • me·de·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord medewerker medewerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de medewerkerm

  1. (beroep) iemand die met anderen in hetzelfde bedrijf, organisatie of vestiging werkt
    • Zeven medewerkers van het chemische bedrijf raakten bij het ongeluk gewond. 
     De perrons zijn verlaten, in de hal zitten de reizigers op gepaste afstand van elkaar op de wachtbanken, die anders vol zijn. Deze hele week is het al rustiger dan normaal, maar deze vrijdag is het echt opvallend stil, zegt een NS-medewerker. Toch nemen ook nog aanzienlijk wat mensen wél de trein.[1]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink Weblink bron
    Charlotte Huisman
    “Wie neemt er nog de trein op een stil Utrecht Centraal?” (13 maart 2020), de Volkskrant
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be