mantel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mantel mantels
verkleinwoord manteltje manteltjes

Zelfstandig naamwoord

mantel m

  1. (kleding) een omhullend kledingstuk
    • Zij sloeg een sierlijke blauwe mantel om haar schouders en stapte naar buiten. 
     Waarom Sinterklaas een nieuwe rode mantel kreeg[3]
  2. (techniek) een omhulsel rond het eigenlijke apparaat
    • Deze mantel dient enerzijds ter bescherming, maar tegelijktijd ter verwarming van het instrument. 
  3. (tweekleppigen) een schelpdier uit de orde Ostreoida op Wikispecies
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • man·tel
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mantel

  1. (kleding) jas, mantel
  2. (techniek) mantel, omhulsel


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • man·tel
enkelvoud meervoud
mantel manteles

Zelfstandig naamwoord

mantel m

  1. tafellaken, tafelkleed

Verwijzingen