maandag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maan·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord maandag maandagen
verkleinwoord maandagje maandagjes

Zelfstandig naamwoord

de maandagm

  1. (tijdrekening), (dag) een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
    • Maandag is de meest gehate dag van de week. 
Schrijfwijzen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een blauwe maandag.
Een korte tijd.
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Drents

Zelfstandig naamwoord

maandag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

maandag

  1. (tijdrekening)(dag) maandag; een dag van de week, de eerste dag na het weekeinde
Schrijfwijzen

Meer informatie