krijt

Uit WikiWoordenboek
kliffen bij Dover[1]
krijt [2]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • krijt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krijt
verkleinwoord krijtje krijtjes

Zelfstandig naamwoord

[A] krijt o

  1. wit mineraal dat uit calciumcarbonaat bestaat
    • De kliffen van Dover bestaan uit krijt. 
  2. schrijfmateriaal uit dat materiaal vervaardigd
    • Hij schreef met krijt op het schoolbord. 
  3. (geologie) geologisch tijdperk, derde en laatste periode van het era mesozoïcum, van 145 tot 66 miljoen jaar geleden
    • Uit het vroegste krijt stammen de fossielen uit het wealden met als fraaiste de boomvaren Tempskia. [7]
  4. voorwerp dat wordt gebruikt in de biljartsport om de top van de keu minder glad te maken
    • De biljarter krijt zijn keu alvorens de biljartbal te stoten. 
Schrijfwijzen
  • 3. Vóór 2006 was de spelling voor het geologisch tijdperk Krijt. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: Bij iemand in het krijt staan
Bij iemand schulden hebben
  • [2]: Dat mag met een krijtje aan de balk.
Dat is iets bijzonders.
  • [2]: Met dubbel krijt schrijven
Te veel berekenen
Hyperoniemen
Hyponiemen

[3] geologisch tijdperk

Verwante begrippen

[3] geologisch tijdperk

Afgeleide begrippen

[3] geologisch tijdperk

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
krijten

krijt

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van krijten
  2. gebiedende wijs van krijten
enkelvoud meervoud
naamwoord krijt krijten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] krijt o

  1. strijdperk
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: voor iemand in het krijt treden
voor iemand opkomen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen