koekje

Uit WikiWoordenboek
1. Koekjes.


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koek·je
Woordherkomst en -opbouw
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord koekje koekjes

Zelfstandig naamwoord

het koekjeo

  1. dim. tant. (voeding) klein baksel dat meestal bij de koffie of thee genuttigd wordt
    • De jongens wilden graag een koekje hebben. 
  2. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord koek
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be