dromen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[1] dromende man
dromen van een pasgeborene
Uitspraak
Woordafbreking
  • dro·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dromen
droomde
gedroomd
zwak -d volledig

Werkwoord

dromen

  1. inergatief ervaren van een reeks van gebeurtenissen of beelden, terwijl je slaapt
    • Hij droomde dat hij de motor nu al had, maar toe hij wakker werd bleek dat het alleen maar een droom was. 
  2. inergatief met je gedachten ergens anders zijn
    • Hij droomde tijdens zijn werk over zijn nieuwe motor. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] dromen over
    je een voorstelling maken van wat je graag wil
• Hij droomde nu al over de nieuwe motor die hij zou gaan kopen. 
  • [1] dromen van
    intens hopen op
 Ook tijdens de stemming durfde ik lang niet te dromen van winnen.[4]
  • [1] dromen van schol, maar graag platvis eten
    te hoge verwachtingen over zichzelf hebben
  • [1] het kunnen dromen
    het heel goed kunnen of kennen
  • [1] overdag hebben waar men `s nachts van droomt
    alles krijgen wat men zich wenst, alles zomaar in de schoot geworpen krijgen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de dromenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord droom
Anagrammen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen