buschauffeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·chauf·feur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buschauffeur buschauffeurs
verkleinwoord buschauffeurtje buschauffeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de buschauffeurm

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig reizigers vervoert in een bus
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be