Latijn/Naamwoorden: verschil tussen versies

Uit Wikibooks
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 202: Regel 202:
{{Latijn}}
{{Latijn}}
{{sub}}
{{sub}}
Kaka

Versie van 26 jan 2013 15:34

(la) 

Kenmerken van de naamwoorden

De naamwoorden in het Latijn kennen een aantal kenmerken die hun vorm en functie bepalen:

  • Naamval of casus
  • Getal of numerus
  • Geslacht of genus

Naamvallen

Het Latijn kenmerkt zich door het gebruik van naamvallen (casus). Dit zijn speciale vormen van een substantief, adjectief of pronomen (voornaamwoord) die de functie in de zin aanduiden door middel van de uitgang die tegelijkertijd verschilt tussen enkelvoud en meervoud. Voorzetsels dwingen ook het gebruik van bepaalde naamvallen af (ze regeren dan een naamval).

Omdat de functie van een zelfstandig naamwoord in de zin van de vorm kan worden afgeleid, kan het Latijn veel gemakkelijker van de standaard woordvolgorde afwijken. Een voorbeeld:

servus ancillam amat = de slaaf houdt van de slavin. (servus = slaaf, ancilla = slavin; amat = houdt van)

We weten dat het de slaaf is die van de slavin houdt omdat servus op -us eindigt. Dat betekent dat servus het onderwerp van de zin is. Tegelijkertijd zien we aan de uitgang -am van ancillam dat de slavin het lijdend voorwerp van de zin is.

servum ancilla amat = de slavin houdt van de slaaf.

Nu zien we aan de uitgang -um dat de slaaf het lijdend voorwerp is en aan de uitgang -a dat de slavin het onderwerp van de zin is. Overigens zou de normale woordvolgorde van de zin ancilla servum amat zijn. Door de afwijkende woordvolgorde krijgt servum meer nadruk en we zouden de zin eigenlijk moeten vertalen met: "Het is de slaaf waar de slavin van houdt!" (en van niemand anders). Toch kan er geen verwarring bestaan over wie van wie houdt door de eenduidige uitgangen.

Traditioneel worden er 6 naamvallen onderscheiden:

  • nominativus (Nederlands: nominatief)
  • genitivus (Nederlands: genitief)
  • dativus (Nederlands: datief)
  • accusativus (Nederlands: accusatief)
  • ablativus (Nederlands: ablatief)
  • vocativus (Nederlands: vocatief).

Oorspronkelijk kende het Latijn nog twee naamvallen: de locativus (Nederlands: locatief) en de instrumentalis, ieder met hun eigen uitgangen. De vormen van de locatief komt men nog wel eens tegen bij het gebruik van plaatsnamen.

In de literatuur worden de naamvallen vaak genummerd. De bovenstaande volgorde (van nominatief tot vocatief) is tevens de volgorde waarin ze traditioneel genummerd worden. De traditionele nummering wordt echter niet altijd gehandhaafd. Vooral in schoolboeken, waarin de accusatief eerder uitgelegd wordt dan, zeg, de ablatief, wil men nog wel eens van de nummervolgorde afwijken. Om verwarring te voorkomen gebruiken we in dit werk de namen van de naamvallen en vermijden we iedere vorm van nummering. Meestal korten we de naamvallen daarbij tot drie letters af: nom., gen., dat., acc., abl. en voc.

Naamvalsvormen

zelfstandige naamwoorden
groep 1 -a groep 2 -us en -um groep 3 -van alles groep 4 -us groep 5 -es
vrouwelijk -a mannelijk -us onzijdig -um mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk
enkelvoud
nominatief rosa dominus bellum rex mater nomen manus res
genitief rosae domini belli regis matris nominis manus rei
datief rosae domino bello regi matri nomini manui rei
accusatief rosam dominum bellum regem matrem nomen manum rem
ablatief rosa domino bello rege matre nomine manu re
vocatief rosa domine bellum rex mater nomen manus res
meervoud
nominatief rosae domini bella reges matres nomina manus res
genitief rosarum dominorum bellorum regum matrum nominum manuum rerum
datief rosis dominis bellis regibus matribus nominibus manibus rebus
accusatief rosas dominos bella reges matres nomina manus res
ablatief rosis dominis bellis regibus matribus nominibus manibus rebus
vertaling
roos heer/meester oorlog koning/heer moeder naam hand ding

Nominatief

nominatief - subject - onderwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde

De nominatief (de eerste naamval) benoemt de zaak of persoon waarover je spreekt. Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde (predikaatsnomen) staan gewoonlijk in de nominatief. Een aanvulling op de nominatief wordt een nominatief-aanvulling genoemd.

Voorbeeld:

Flavius pater est = (Flavius is vader).
Anno decimus = (in zijn tiende jaar)

Genitief

Genitief - bijvoeglijke bepaling - * van wie/wat het is * waaruit het bestaat

De genitief (de tweede naamval) duidt de bezitter aan. Ook het Nederlands kent een genitivus: Je draagt vaders jas. (vaders = van vader).

Voorbeeld:

Servus patris stultus est = de slaaf van de vader is dwaas

Datief

Dit is de functie: Meewerkend voorwerp (aan of voor), datief object, datief van bezit, na een voorzetsel Voorbeeld:

Mike geeft een cadeau aan Rogier

meewerkend voorwerp is Rogier

Accusatief

Accusatief - object - lijdend voorwerp

De accusatief (Nederlands: de vierde naamval of accusatief) duidt het lijdend voorwerp aan. Ook plaatsen waar je naartoe gaat komen vaak in deze naamval te staan (meestal na een voorzetsel).

Voorbeeld:

avis locustam edit = de vogel at de sprinkhaan

De uitgang -am in het voorbeeld duidt de accusativus aan.

Ablatief

De oorspronkelijke betekenis van de ablatief duidde afkomst of oorsprong aan. Echter, tijdens de ontwikkeling van het Latijn vielen de locatief en de instrumentalis samen met de ablatief, waardoor de ablatief nog meer functies gekregen heeft. Door de veelvoud aan functies wordt de ablatief vaak vergezeld door voorzetsels om de betekenis te verduidelijken.

Overzicht van de drie hoofdfuncties van de ablatief:

Middel, instrument (instrumentalis): met, door
Plaats, tijdstip (locatief): in, op
Scheiding, verwijdering (ablatief): van(uit), vanaf


Voorbeelden:

als ablatief: Noviomago ortus = afkomstig uit Nijmegen
als instrumentalis: cultre pugnare = met een mes vechten
als locatief: in urbe Roma = in de stad Rome

Vocatief

De vocatief is de roepvorm die je gebruikt als je iemand aanspreekt. (Vgl. met de roepnaam van een persoon.) Tussen vakbroeders in sommige professies wordt nog wel eens Amice als aanhef gebruikt. Dit is een toepassing van de vocativus van amicus (vriend).

Voorbeeld:

Flavius dicit: "Ave, quo vadis?" =Flavius zegt: "Grootvader, waar gaat u heen?"

Bij mannelijke woorden van de eerste klasse met de -us uitgang vervangen door -e. Bij alle andere woorden is de vocatief gelijk aan de nominatief.

Persoon: Enkelvoud en meervoud

Het onderscheid in aantal wordt numerus (getal) genoemd. In het Indo-Europees, waarvan het Latijn een afstammeling is, kwamen oorspronkelijk drie numeri voor: enkelvoud, tweevoud en meervoud. Het Latijn kent nog slechts een enkelvoud (numerus singularis) en een meervoud (numerus pluralis). Een dualis, zoals die nog voorkomt in het Oud-Grieks, is in het Latijn al niet meer aanwezig.

In principe kennen alle naamwoorden in het Latijn een enkelvoud en een meervoud, maar van een aantal woorden is ofwel het enkelvoud ofwel het meervoud in onbruik geraakt (vergelijk het Nederlandse hersens, een meervoud of politie, een enkelvoud). Een woord waarvan slechts het enkelvoud voorkomt heet een singulare tantum en drukt typisch een begrip uit dat slechts enkelvoudig kan voorkomen of abstract is (bv. liefde). Een woord waarvan slechts het meervoud voorkomt heet een plurale tantum.

In woordenboeken worden enkelvoud en meervoud vaak onderscheiden door de afkortingen sing voor het enkelvoud en pl voor het meervoud.

Geslacht

Net als het Nederlands kent het Latijn drie geslachten (genus) voor de naamwoorden: mannelijk (masculinum), vrouwelijk (femininum) en onzijdig (neutrum). Veelal kan het geslacht van een woord worden afgeleid van de declinatie (zie verderop) waar het bijhoort, samen met de uitgang in de eerste naamval. Dit wordt het grammaticaal geslacht genoemd. Maar als het woord een ding of persoon weergeeft dat een duidelijk natuurlijk geslacht heeft dan wordt het natuurlijk geslacht gekozen. Als voorbeeld: agricola, boer, is een woord uit de eerste declinatie en zou derhalve vrouwelijk moeten zijn. Maar wanneer dit woord een man aanduidt is het geslacht overduidelijk mannelijk, en dit is dan ook het geslacht dat in het Latijn gebruikt wordt.

In woordenboeken worden de geslachten vaak aangeduid met de eerste letter van de Latijnse naam van het geslacht, dus m voor mannelijk, f voor vrouwelijk en n voor onzijdig.

Overzicht van de naamwoorden

Adjectief

De (nomina) adiectiva of bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die een eigenschap of toestand uitdrukken. Het zijn woorden als groot, lang, treurig etc. In het Nederlands komen ze in de regel vóór het zelfstandig naamwoord of in een naamwoordelijk gezegde. In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord heel summier verbogen, afhankelijk van het geslacht en bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord waar het bij staat: een groot huis, het grote huis.

In het Latijn wordt het adiectivum eveneens verbogen, maar het kent een veel rijkere set van uitgangen. Afhankelijk van de naamval en het geslacht van het substantivum waar het bij hoort en afhankelijk van de groep waartoe het adiectivum behoort kent het een bepaalde uitgang.

In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort geplaatst. In het Latijn echter wordt het bijvoeglijk naamwoord bij voorkeur achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Door de grotere vrijheid van de woordvolgorde in het Latijn kan het echter wel eens voor het zelfstandig naamwoord komen, zeker in poëtische teksten.

Indeling van het adiectivum

De adiectiva worden net als de substantiva ingedeeld in declinaties. In tegenstelling tot het substantivum zijn er echter maar drie declinaties. Aan de hand van deze declinaties worden de adiectiva in twee groepen verdeeld:

  1. Adiectiva van de eerste groep (A- en O-stammen)
  2. Adiectiva van de tweede groep (I-stammen, consonant-stammen)

Pronomina

Pronomina, of voornaamwoorden, zijn veelal kleine woordjes die in plaats van een zelfstandig naamwoord kunnen staan. Een eenvoudig voorbeeld is:

De man stapte in de auto. Hij reed vervolgens weg.

"Hij" in de tweede zin staat daar in plaats van 'de man'. 'Hij' is in dit geval een persoonlijk voornaamwoord.

Een tweede voorbeeld:

De man stapte in de auto waarmee hij vervolgens wegreed.

In dit geval is "waarmee" een betrekkelijk voornaamwoord. Het neemt in de betrekkelijke bijzin de plaats van "de auto" in.

Telwoorden

Dit zijn de hoofdtelwoorden van het Latijn:
1 unus, -a, -um
2 duo, -ae, -o
3 tres, -ia
4 quattuor
5 quinque
6 sex
7 septem
8 octo
9 novem
10 decem
20 viginti
30 triginta
40 quadraginta
50 quinquaginta
60 sexaginta
70 septuaginta
80 octoginta
90 nonaginta
100 centum
1000 mille

(la) 

Kaka

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.