17.569
bewerkingen
(Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Sociale geschiedenis van de late Middeleeuwen}} <big>'''8. Ontspoorde kloosters en kerk'''</big> Voor dit hoofdstuk is als bron gebruikt: Dresen-Coenders, Het verb...') |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
1) Als reactie daarop gaf [[w:Paus Gregorius VII|Paus Gregorius VII]] (paus van 1073-1085) de aanzet tot de [[w:Gregoriaanse hervorming|Gregoriaanse kerkhervorming]] (rond 1100). <br>
2) De [[w:orde van Cluny|orde van Cluny]] (gesticht rond 909) heeft zich tot 1200 eveneens sterk gemaakt voor hervormingen binnen de kerk. <br>
Deze hervormers wilden terug naar een strikt naleven van de regel van Benedictus. Maar hun inspanningen hadden geen aanhoudend succes. Tijdens de elfde en de twaalfde eeuw werden de kloosters steeds rijker<ref>
[[Sociale geschiedenis van de vroege Middeleeuwen/Vraat- en hebzucht|ZIE OOK: Sociale geschiedenis vroege Middeleeuwen, Vraat- en hebzucht]].
3) Als tegenbeweging verschenen rond 1200 de [[w:bedelorden|bedelorden]]: de [[w:Franciscanen|Franciscanen]], de [[w:Dominicanen|Dominicanen]] en de [[w:Karmelieten|Karmelieten]]. De oorspronkelijke [[w:Benedictijnen|Benedictijnen]]kloosters waren door grondbezit aan een plaats gebonden, meestal op het platteland. De bedelorden hadden weinig grondbezit en daardoor waren de monniken mobieler. Ze konden overal preken en lesgeven. Ze voorzagen in hun levensonderhoud door te bedelen. Ze verspreidden zich in de dertiende eeuw over heel Noordwest-Europa (dat toen aan het verstedelijken was) en ze waren meestal in de steden gevestigd.
4) In de veertiende eeuw echter kregen ook deze bedelorden bezittingen en werd het hun monniken toegestaan om persoonlijk bezit te hebben. Binnen de Franciscanen en Dominicanen ontstond daar onenigheid over en het kwam bij de Franciscanen rond 1334 zelfs tot een scheuring. De [[w:conventuelen|conventuelen]] waren gematigd in hun armoede-ideaal en hadden de steun van de paus. De [[w:observanten|observanten]] daarentegen waren heel streng in het naleven van de regels van Benedictus. Deze observanten zouden eveneens gaan proberen om de kloosters (en de kerk) te hervormen.
Van de dertiende tot en met de vijftiende eeuw waren in veel kloosters de meeste monniken en kloosterzusters van adellijke afkomst, of het waren kinderen van de stedelijke [[w:Patriciër|paticiërs]]. Deze kloosterlingen hielden zich nauwelijks nog aan de kloosterregels van Benedictus. Ze leidden een zelfstandig en comfortabel leven. Ze mochten hun bezittingen (zoals meubels, sieraden en boeken) houden en ze mochten hun landerijen en molens verpachten. Om hun bezittingen te kunnen beheren, moesten ze kunnen uitgaan en bezoek ontvangen, ook van het andere geslacht. Als ze stierven, erfde een andere kloosterling hun bezittingen. Alleen hun geld viel aan het klooster toe.
In deze kloosters heerste ook nog een lange lijst van andere misstanden (volgens de observanten): de monniken hadden hun kruin slordig geschoren ([[w:tonsuur|tonsuur]]), ze kletsten teveel (ook tijdens de mis), ze aten teveel en te lekker, ze droegen te dure en te wereldse kleding, ze waren gemakzuchtig, halsstarrig, eigenzinnig en twistziek, ze kenden geen orde en geen eerbied, ze verwaarloosden hun studie, deden wat ze wilden, ze hielden huisdieren als honden en vogels en namen die ook mee naar de mis, ze luisterden niet naar de preek en gingen naar bed en stonden op wanneer het hen uitkwam.
Op het einde van de veertiende eeuw begonnen observanten van de Dominicanen deze kloosters te hervormen (reformatio) en de adellijke kloosterlingen te vervangen door kloosterlingen uit de
In de gereformeerde kloosters heersten (volgens de observanten): kuisheid op de slaapzaal, matigheid in de eetzaal, geduld in de ziekenzaal, gerechtigheid, wijsheid, stilzwijgen, spaarzaamheid, vroomheid, discipline en zelfbeheersing. De observanten eisten van de leken een strenge huwelijksmoraal. De leken moesten maagdelijk blijven tot aan hun huwelijk. Priesters mochten geen [[w:concubine|concubines]] meer hebben.
==Ontspoorde kerk in vijftiende eeuw==
[[Bestand:Anonymous Man of Sorrows and Saint Bridget.jpg|thumb|200px|left|''Een in Leiden door Paus Julius II uitgegeven aflaat voor 6.000 jaar''; ca. 1520]]
Pas rond 1400 kreeg de kerk wereldlijke macht en niet lang daarna werd de top corrupt. In Frankrijk en Italië werden kerkelijke ambten en eigendommen verkocht door de paus en zijn [[w:Romeinse Curie|curie]]bisschoppen. [[w:Paus Sixtus IV|Paus Sixtus IV]] geldt wel als de meest corrupte paus. Pauselijke [[w:bul (document)|bullen]] werden tegen betaling uitgevaardigd. De hoge geestelijken leidden een lichtzinnig leven met vrouwen en [[w:Prostitutie|prostituées]]. Ze hadden [[w:Buitenechtelijk kind|bastaardkinderen]] en ze voerden oorlogen.
Ook lagere geestelijken konden omgekocht worden. Er werd op het einde van de vijftiende eeuw en meer nog in het begin van de zestiende eeuw grof geld verdiend met de handel in [[w:Aflaat#Misbruiken|aflaten]]. De lagere geestelijken hielden er vaak een [[w:concubine|concubine]] op na. Ze moesten daarvoor weliswaar een boete betalen aan de bisschop, maar ze hoefden er niet mee op te houden<ref>Bron: Religion and the decline of magic, Keith Thomas. ISBN 978-0-14-013744-6</ref>.
==Sociaal-economische crises==
In de vijftiende en zestiende eeuw nam de bevolking weer toe. Levensmiddelen werden schaars en duur en de lonen daalden. Tussen 1437-1519 waren er voedselcrises in heel Noordwest-Europa.
De adel, de rijke burgers en de geestelijken (zelfs de bedelorden) gingen tijdens deze voedselcrises speculeren met het schaarse graan, de wijn, het hooi en stro. Ze kochten het op als de prijs laag was, legden het in hun voorraadschuren en verkochten het als de prijs hoog was. De
Noch de Godsvrede, noch de bedelorden, noch de observanten hadden de positie van het volk wezenlijk verbeterd. Een wezenlijke hervorming van de misstanden in de kerk zou pas in het begin van de zestiende eeuw door [[w:Maarten Luther|Luther]] worden bereikt. Het volk (dat even gehoopt had dat daardoor haar levensomstandigheden zouden verbeteren) schoot daar echter
==Noten==
|
bewerkingen