getuige

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·tui·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord getuige getuigen
verkleinwoord getuigetje getuigetjes

Zelfstandig naamwoord

de getuigev / m

  1. (juridisch) iemand die een gebeurtenis heeft meegemaak of op andere wijze, veelal onder ede, een verklaring kan geven ten aanzien van de ware toedracht van een zaak
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 1644 [1]
  • De aanvoegende wijs van getuigen.

Voorzetsel

getuige

  1. kondigt de grondslag aan waarop een uitspraak gedaan wordt
    • De Dortherbeek heeft, getuige de sterk slingerende gemeentegrens, in het verleden sterk gemeanderd. 

Werkwoord

vervoeging van
getuigen

getuige

  1. aanvoegende wijs van getuigen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen