dit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dit
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aanwijzend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: dit, det
Oudnederlands: thit
Germaans: *þat
Indo-Europees: *tód
  • Verwant in Germaans:
Engels: this (Angelsaksisch: þis)

Aanwijzend voornaamwoord

dit ; enkelvoud o nabij

  1. zelfstandig gebruikt
    • Dit is een boek. 
     `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[2]
  2. met een onzijdig woord in het enkelvoud
    • Ik houd van dit boek. 
  3. als je iets met nadruk wilt aanwijzen
    • Nee! dit is niet goed. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
onderwerp voorwerp onderwerp voorwerp
1e persoon ek my ons ons
2e persoon
(informeel)
jy jou julle julle
2e persoon
(formeel)
u u u u
3e persoon
(mannelijk)
hy hom hulle hulle
3e persoon
(vrouwelijk)
sy haar
3e persoon
(onzijdig)
dit dit
Uitspraak

Persoonlijk voornaamwoord

dit

  1. het (persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon enkelvoud onzijdig.).


Bretons

Voorzetselvorm

dit

  1. vorm van da voor de tweede persoon enkelvoud
    «Dit.»
    Naar jou.


Catalaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

dit m

  1. (anatomie) vinger.


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • dit
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord  þinn vn 
Naar frequentie 112
geslacht voornaamwoord
g gemeenschappelijk din
o onzijdig dit
mv meervoud dine


Bezittelijk voornaamwoord

dit, o (tweede persoon, onzijdige vorm, enkelvoud)

  1. jouw, je, uw (formeel)
    «Hvorfor forlader du dit job som landstræner?»
    Waarom zeg je je baan als bondscoach op?

Verwijzingen


Frans

Werkwoord

dit

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van dire
  2. derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van dire
  3. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van dire


Gronings

Aanwijzend voornaamwoord

dit

  1. dit; zelfstandig gebruikt


Middelnederlands

enkelvoud meervoud
m v o m/v/o
nominatief dese dese dit dese
genitief des derre des derre
datief desen derre desen desen
accusatief desen dese dit dese

Aanwijzend voornaamwoord

dit

  1. o nominatief dit.
  2. o accusatief dit.


Nedersaksisch

Woordafbreking
  • dit

Aanwijzend voornaamwoord

dit

  1. dit
Verwante begrippen


Urkers

Woordafbreking
  • dit

Aanwijzend voornaamwoord

dit

  1. dit


Zweeds

Bijwoord

dit

  1. daarheen