Spaans/Les 02

Uit Wikibooks

Terug naar de vorige les

Grammatica[bewerken]

Lidwoorden[bewerken]

De lidwoorden enkelvoud in het Spaans zijn:


mannelijk vrouwelijk
bepaald el la
onbepaald un una

Bij ser (zie onder) vóór ontelbare zelfstandige naamwoorden wordt, net als in het Nederlands, geen (bepaald) lidwoord gebruikt.


Geslacht[bewerken]

De Spaanse zelfstandige naamwoorden kunnen alleen mannelijk of vrouwelijk zijn.

  • Het geslacht van een zelfstandig naamwoord geeft in eerste instantie het geslacht van de persoon waarop het betrekking heeft aan: el artista (de artiest), la artista (de artieste). Veelal verandert dan de uitgang van het zelfstandige naamwoord: el hijo (de zoon), la hija (de dochter).

Het geslacht van een zelfstandige naamwoord is meestal af te leiden van de letters aan het einde van het woord, al zijn er wel uitzonderingen op deze regels. Hieronder een overzicht.

mannelijk vrouwelijk
-o  
-ma -a
-n -ión
  -dad -tad -tud
-l  
-r  
-s  
-z -ez
  -umbre
  • Als het geslacht van het zelfstandige naamwoord niet aan bovenstaande regels voldoet, wordt dit in de woordenlijsten aangegeven met m of v.
  • Substantiveringen van woorden uit andere woordsoorten zijn mannelijk
  • Verkortingen van woorden houden hun geslacht, dus:
    • la foto
    • la moto
    • la radio
    • la mano
  • Woorden die eindigen op een beklemtoonde a (-á) zijn normaal gesproken mannelijk (el sofá), een (vanzelfsprekende) uitzondering hierop is "la mamá" (mama).

Getallen 0-10[bewerken]

  • 0 cero
  • 1 uno
  • 2 dos
  • 3 tres
  • 4 cuatro
  • 5 cinco
  • 6 seis
  • 7 siete
  • 8 ocho
  • 9 nueve
  • 10 diez

Persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp[bewerken]

ik yo
jij
hij, zij, het él, ella, ello
u usted
wij nosotros/-as
jullie vosotros/-as
zij (mv., m en v) ellos, ellas
u (mv.) ustedes
  • Als de groep waarover men spreekt bij nosotros of vosotros geheel uit vrouwen bestaat, gebruikt men (de vrouwelijk vormen) nosotras en vosotras.
  • Omdat het onderwerp van de zin al in de Spaanse werkwoorden zit, zijn de persoonlijke voornaamwoorden als onderwerp niet per se nodig. Wél moeten ze worden gebruikt als er sprake is van een contrast (tussen informatie, meningen, enz.), ook als er een contrast wordt verwacht:
    • Él tiene un libro, tienes dos. (Hij heeft één boek, jij hebt er twee.)
    • Yo voy a Roma, ¿y vosotras? - Nosotras vamos a Madrid. (Ik ga naar Rome, en jullie? - Wij gaan naar Madrid.)
    • Yo vivo en Barcelona, ¿y tú? - Yo también. (Ik woon in Barcelona, en jij? - Ik ook.)
  • Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, wordt het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp ook gebruikt in zinnen of zinsdelen zónder werkwoord.
  • Usted en ustedes worden consequent als 3e persoon beschouwd, te zien aan de verbuiging van de werkwoorden.
  • Ello en usted/ustedes kunnen ook in niet-constrastieve betekenissen wél expliciet worden gezegd, maar dit is niet verplicht.
  • Usted en ustedes worden (afgezien van aan het begin van een zin) altijd met kleine letters geschreven, hun afkortingen, Ud. en Uds., echter altijd mét hoofdletter. Ook zie je de afkortingen Vd. en Vds..
  • Spanjaarden tutoyeren makkelijker dan veel Nederlandstaligen gewend zijn. Veel usted zeggen klinkt al snel onderdanig.

Vervoeging van de werkwoorden op -ar en ser in de presente de indicativo (tegenwoordige tijd)[bewerken]

Het Spaans kent drie infinitiefuitgangen (uitgangen van het hele werkwoord): -ar, -er en -ir. Nu wordt alleen de vervoeging van -ar behandeld:


dobl-ar ser
dobl-o soy
dobl-as eres
dobl-a es
dobl-amos somos
dobl-áis sois
dobl-an son


Het gebruik van ser (zijn)[bewerken]

Ser wordt gebruikt om te identificeren, definiëren en te classificeren. Bijvoorbeeld:

  • Clara es la novia de Juan. (Clara is de verloofde van Juan.)
  • El ejercicio es fácil. (De oefening is makkelijk.)
  • La Havana es la capital de Cuba. (La Havana is de hoofdstad van Cuba.)
  • Esto es arroz. (Dit is rijst.)

(Esto is een aanwijzend voornaamwoord, zie les 4.)

Het voorzetsel de[bewerken]

Het voorzetsel de wordt gebruikt om aan te geven dat in de constructie A + de + B

  • B de oorsprong of herkomst van A is;
  • B het thema, onderwerp of samenstelling van A is;
  • B de bezitter is van A (vergelijk: van).

De komt dan vaak zonder lidwoord, behalve in de laatste betekenis.

Voorbeelden:

  • El edificio de Sevilla.
  • El plato de arroz.
  • El libro de física.
  • El diccionario de Carlos.
  • El amigo de mi primo. (mijn neef)

En ook:

  • Eduardo es de Barcelona.


Andere voorzetsels[bewerken]

Andere voorzetsels zijn:

  • en = in, op
  • a = naar
  • sin = zonder
  • con = met

Meer over deze en andere voorzetsels in de volgende lessen.

Vraag- en koppelwoorden[bewerken]

  • ¿Qué? = Wat?
  • ¿Quién? = Wie? (ev.) (zie les 3, zelfstandige naamwoorden)
  • ¿Dónde? = Waar?
  • ¿Cómo? = Hoe?


  • y = en
  • o = of
  • pero = maar

Woordenschat (74)[bewerken]

artiest artista m/v                                   leven vivir                                   jong iemand joven
zoon hijo herinneren recordar /ue/ probleem problema
dochter hija reiger garza computer ordenador
foto foto v kind niño taal (i.h. algemeen) idioma
motor moto v kwart cuarto fout error
radio radio v feest fiesta nagel uña
verloofde novio, novia litteken cicatriz vrijheid libertad
oefening ejercicio gewoonte costumbre dwaasheid estupidez
gemakkelijk fácil stem voz v vandaag hoy
hoofdstad capital v geluk; toeval suerte v ontbijten desayunar
rijst arroz les lección ei huevo
gebouw edificio keer vez verdienen (geld) ganar
gerecht plato bagage equipaje veel mucho
boek libro kussen almohada geld dinero
fysica, natuurkunde física grammatica gramática vrachtwagen camión m
woordenboek diccionario jeugd juventud te demasiado
vriend amigo lied canción laat; avond tarde
neef (neefzegger) primo waarheid verdad nemen tomar
nooit (no ...) nunca thee
bijna casi schoonmaken limpiar
huis casa lunchen (middag) almorzar /ue/
wandelen, lopen caminar park parque m
nu ahora winkel tienda
(van)ochtend (esta) mañana vaak muchas veces
brood pan weinig poco
water agua de wet voorschrijven aan iemand dictar la ley a u.p.
studeren estudiar werken trabajar
leren aprender (zie les 3) werk trabajo

De opmerkingen /ue/ komt t.z.t. ter sprake, het is wel van belang te onthouden welke werkwoorden dit hebben.

Thema (21)[bewerken]

La familia = de familie


zoon

hijo

dochter

hija

kind

niño / niña

moeder

madre v

vader

padre

ouders

padres mv.

broer

hermano              

zus

hermana              

broers en zussen

hermanos mv.

oom

tío

tante

tía

neef (oomzegger)

sobrino

opa

abuelo

oma

abuela

grootouders

abuelos

nicht (oomzegster)

sobrina

kleinzoon

nieto

kleindochter

nieta

neef (neefzegger)

primo

nicht (neefzegster)

prima

echtgenoot

marido

echtgenote, vrouw

mujer v

Oefeningen[bewerken]

Alfabet[bewerken]

Spel de volgende woorden:

• vivir • edificio • recordaré

• garzas • niños • cero

• cuarto • fiesta • cicatriz


Lidwoord & Geslacht[bewerken]

  

1 Bepaal het geslacht van de volgende woorden en zet het juiste lidwoord erbij:

niño • •

costumbre • •

voz • •

suerte • •

lección

2

vez • •

equipaje • •

almohada • •

gramática • •

juventud

3

canción • •

verdad • •

joven • •

problema • •

ordenador

4

idioma • •

error • •

uña • •

libertad • •

estupidez

Werkwoordvervoegingen[bewerken]

  

1 Vul de juiste vorm van de Presente de indicativo in.

(desayunar, yo) - Hoy

un huevo y algo más.

2

(ganar) - Ellos

mucho dinero.

3

(tomar, tú) - ¿No

nunca té?

4

(limpiar) - Ellos casi nunca

la casa.

5

(almorzar, vosotros) - ¿No

nunca?

6

(Trabajar, yo) -

con la profesora de biología.
Vul de juiste vorm van de Presente de indicativo in. Het werkwoord is ser

7

(tú) - ¿De dónde

 ?

8

Nosotros

de los Países Bajos. ¿De dónde

ustedes?

9

El libro

de mi amigo.

Vertaaloefening[bewerken]


  • Morgen loop ik.
  • Vanochtend neem ik veel brood, maar weinig water.
  • Hij schrijft vaak een ander de wet voor.
  • Wij studeren kennelijk veel, terwijl zij veel werken.
  • Een taal leren is veel werk.
  • Heb je de rekenmachine nodig?
  • Ik ga het gebouw binnen zonder te kijken.


Meer volgt



De antwoorden van de oefeningen zijn hier te vinden.


Door naar les 3

Spaans
Lessen: 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20
Grammatica: Uitspraak | Lidwoorden | Voornaamwoorden | Werkwoorden
Woordenboeken: Spaans-Nederlands | Nederlands-Spaans
Wikipedia
Deze pagina is vrijgegeven onder de GNU Free Documentation License (GFDL) en nog niet onder CC-BY-SA. Klik hier voor meer informatie.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.